Van dit zeer bekende geslacht zijn bijna alle soorten, variëteiten en bastaarden, klimmende houtige gewassen, welke voor beplanting van waranda’s, prielen, groene lanen, muren, enz. uitnemend geschikt zijn. Soms worden zij ook gebezigd voor beplanting tegen oude bomen, waarvoor dan hoofdzakelijk de snelgroeiende soorten worden gebruikt. Het meest bekend zijn wel de grootbloemige Clématis, welke uitmunten door grote, helder gekleurde bloemen, en vooral in Boskoop zeer veel worden gekweekt. Enkele hiervan zijn ook voor snijbloem geschikt, zij worden voor dit doel in pot gekweekt en geforceerd; men zie hiervoor bij de beschrijving.
De verschillende botanische soorten zijn echter voor tuinbeplanting niet minder mooi; al zijn hun bloemen niet zo groot en zo mooi getint, zij vergoeden dat door.
een rijkdom aan bloemen en soms zeer mooi behaarde vruchten; bovendien groeien zij sneller en slaan beter aan.
Clématis verlangt een diep losgemaakte, met oude koemest bewerkte zandgrond, terwijl op zonnige plaatsen de voet der plant moet worden beschermd tegen de felle inwerking der zonnestralen; vooral de grootbloemige- of tuin-Clématis heeft daar behoefte aan.
Alle soorten worden van zaad vermenigvuldigd; ook door zomerstek of door afleggen, hoewel dit zelden wordt toegepast. De grootbloemige Clématis wordt onder glas veredeld op de wortelhals van Clématis viticélla.
Naar hun kenmerken worden de soorten verdeeld in drie hoofdgroepen, namelijk: Flámmula, Viticélla en Viórna en deze worden weder in groepen onderverdeeld. De grootbloemige bastaarden worden genoemd naar de verwante soorten, namelijk: Pátens-groep, Jackmáni-groep, enz.; deze zijn in dit werk bijeengebracht aan het einde der hoofdgroep Viticélla.