Utah, Wyoming tot W.-Californië; 10 m.
Eveneens struikvormig opgroeiend; jonge twijgen grijs-bruin, behaard, met spitse, spaarzaam behaarde knoppen. Takken grijs en gegroefd. Bladeren zeer kort gesteeld, 3-6 cm lang, lancetvormig of langwerpig, iederachtig, bladrand iets ingerold, bovenzijde iets glanzend lichtgroen, onderzijde bruinachtig behaard, vooral langs de ingerolde bladrand.
Bloeit in Mei-Juni met groenachtig witte, bijna zittende bloemen, alleenstaande of 2-3; kelk grijs behaard, diep gespleten; vrucht 4-7 cm lang.