Struiken met zomer- of zomer- en wintergroene, meestal verspreid staande, gezaagde of gaafrandige bladeren; bloemen zeer klein en wit-rose of blauw getint, tot pluimen verenigd; bloemen meestal 5-delig; vruchtbeginsel 3-hokkig, gewoonlijk iets onderstandig. Onder de zomerbloeiende struiken nemen de enkele soorten, variëteiten en de vele tuinvormen, welke bij ons worden gekweekt een zeer voorname plaats in, daar zij van Juni af tot in de nazomer bloeien met meer of minder grote pluimen van wit, rose of blauw getinte bloemen. Zij zijn dan ook bij uitstek geschikt voor beplanting van grote groepen als voorbeplanting in combinatie met zomerbloeiende of overblijvende planten, bijvoorbeeld blauw bloeiende Ceanóthus met de oranjekleurige Kniphófia; ook voor kleine groepen of alleenstaand in borders. Met uitzondering van C. americánus, welke ook op minder gunstige standplaatsen goed groeit en bloeit, verlangen alle soorten en vormen een beschutte en zonnige standplaats, terwijl het aan te bevelen is om voor de winter de voet der struiken met turfmolm te bedekken.
Gewoonlijk vriezen de twijgen sterk in; dit is geen bezwaar, daar men in het voorjaar de struiken flink terug kan snoeien, daar de meeste aan ditjarige twijgen bloeien. Men kweekt C. americánus van zaad, de overige soorten en vormen van zomerstek; handveredelen op zaailingen van C. americánus en in de bak verder doorkweken is ook mogelijk, doch als regel geldt wel, dat, indien men geen gebruik behoeft te maken van onderstammen, men de planten van stek of door afleggen kweekt.