O.N.-Amerika; 10-18 m.
Synoniem: C.Catálpa KARST., C.syringifólia SIMS, C.cordifólia MOENCH.
De seringbladige Catálpa komt bij ons vrij algemeen voor, meestal solitair in grote tuinen of parken, gewoonlijk als middelhoge boom met stevige, korte stam, soms ook meerstammig. Bij oudere bomen is de schors van stam en takken grijs-bruin, in kleine, dunne platen afschilferend. Karakteristiek zijn de grote, langgesteelde, hartvormige bladeren, terwijl deze soort zeer rijk bloeit met witte, aan de binnenzijde gestreepte en gevlekte, klokvormige bloemen, in brede, tot 20 cm lange, opstaande pluimen.
Twijgen bruin-grijs, aanvankelijk behaard; knoppen met groot bladmerk, vaak 3 bijeen om de twijg;
bladstelen tot 14 cm lang, behaard; bladeren 12-20 cm lang, aan jonge planten soms groter, met toegespitste top en hartvormige voet, soms aan bladvoet kort gelobd, rand gaaf, bovenzijde frisgroen, kaal of zeer spaarzaam behaard, onderzijde iets lichter, blijvend behaard; bloemen ongeveer 4-5 cm lang, met bruin-rode punten en gele strepen of vlekken; meeldraden even lang als kroonbuis; doosvrucht tot 35 cm lang, hangend, bijna rond; zaden aan beide zijden smal gekuifd.
C.b. var. aúrea LAV. vormt een kleine boom of hoog opgroeiende struik met in het voorjaar goudgele bladeren.
C.b. var. kóehnei DODE; groeiwijze als voorgaande vorm; bladeren geel met groene vlekken en groene nerven.
C.b. var. nána BUR., synoniem: C.búngei HORT.; zeer langzaam groeiende struik; op hoogstam veredeld, een dichte platronde kroon vormend.