Japan; 3 m.
Hoog opgroeiende struik met grijze, aan de top rood-bruine, geheel ronde twijgen; bladdorens meestal 3-delig, dun en tot 1,5 cm lang. Bladeren 3-7 cm lang, bovenzijde grijsgroen, onderzijde blauwachtig, kaal, omgekeerd- of lang-eivormig, top meestal stomp, bladrand fijn gezaagd. Bloeit in Mei met kleine, lichtgele bloemen in tot 5 cm lange pluimvormige trossen; vruchten elliptisch, tot 1 cm lang, purperrood, iets berijpt.
