N.-Amerika; 2 m.
Dichte sterk vertakte struik met grijsviltig behaarde, sterk riekende twijgen en bladeren, een zeer mooie struik vormend voor een droge en warme standplaats.
Bladeren 2-4 cm lang, spatelvormig, aan de top met 3, zelden 5-7 tanden; bloemen in Juli-Augustus, wit of geelachtig wit, in kleine 5-8-bloemige hoofdjes en deze gezamenlijk een 30-50 cm lange pluimvormige bloeiwijze vormend.
Men kweekt Artemísia van zomerstek of door deling der planten.