Japan, O.-China, Korea; 20 m.
Synoniem: Homoiocéltis áspera BL., Céltis máka SIEB..
Boom, met eerst opgaand groeiende, later meer afstaande of overhangende twijgen. Jonge twijgen behaard, later kaal, grijs-bruin, met talrijke lenticellen.
Knoppen 3-5 mm lang, spits; bladeren zomergroen, 6-10 cm lang, eivormig of lang-eivormig, bovenzijde donkergroen, eerst spaarzaam behaard, later kaal, onderzijde lichtgroen, langs de nerven spaarzaam blijvend behaard, top spits of toegespitst, bladvoet meestal breed-wigvormig of afgerond, bladrand onregelmatig scherp gezaagd; bladstelen 4-6 mm. Bloeit gelijk met de bladontwikkeling met groenachtig-gele bloemen; ♂ bloemen in tot 2,5 cm lange aartjes; vrucht 8-9 mm in diameter, eirond, blauw-zwart en aanliggend behaard.