M.- en O. N.-Amerika; 1 m.
Synoniem: A.microphýlla PURSH.
Kleine, opgaand groeiende struik met weinig vertakte, enigszins glanzende, olijfgroene iets bruin-rood gekleurde twijgen, kleine, onevengeveerde bladeren en meestal eindstandige, zeer kleine, violet-blauwe bloemen in tot 8 cm lange, meestal alleenstaande, aarvormige trossen.
Bladeren tot 12 cm lang, met 12-20 blaadjes; deze 6-14 mm lang, 4-7 mm breed, bovenzijde heldergroen, kaal, onderzijde lichtgroen, zeer spaarzaam behaard, met onduidelijk doorschijnende punten, ovaal of eivormig elliptisch, top iets uitgerand, genaaid, bladvoet wigvormig toelopend. Bloeit Juli-Augustus met zeer kleine, violette bloemen met oranjerode helmknoppen in tot 8 cm lange trossen. Kelk kaal, scherp getand; peulvrucht iets langer dan de kelk.