Gewone esdoorn Europa, W.-Azië; 25-30 m.
De gewone esdoorn is, naast A. platanoídes en A. negúndo, een van de meest voorkomende soorten, welke meer nog dan A. platanoídes in onze parken en tuinen als schaduwboom, alleenstaande of in groepen, wordt aangeplant; ook zeer veel gebruikt wordend voor beplanting van brede lanen, soms als straatboom, hoewel daarvoor meestal de beschikbare ruimte onvoldoende is. Vrijstaande bomen krijgen een brede, regelmatige kroon, de stam is dan betrekkelijk kort en stevig, de schors glad, alleen bij zeer oude bomen in kleine platen afbladerend. Voor laanbomen rekent men op een minimum afstand van 10-12 m.
De gewone esdoorn verlangt een frisse, humusrijke zandgrond, welke goed doorlatend is; het wortelgestel is sterk vertakt en gaat zeer diep, zodat bomen welke op een te natte grond zijn geplant, op oudere leeftijd in de top doodgaan. Deze soort kan veel schaduw verdragen en wordt dan ook veel voor onder- of tussenplanting gebruikt.
Jonge twijgen glad en onbehaard; knoppen eirond en spits, dakpansgewijze geschubd en van de twijg afstaand, eindknop zeer groot; bladeren 5-lobbig, handvormig gelobd, lobben aan de bladvoet versmald, bovenzijde donkergroen en kaal, onderzijde blauw-grijs en soms behaard, langs de nerven duidelijker behaard, bladrand groot getand-gezaagd, top spits toelopend, bladvoet hartvormig. Bloemen groengeel in lang gerekte, hangende pluimen en na de bladontwikkeling verschijnend; vruchten tot 5 cm lang, rond, met afstaande vleugels. De stand der vleugels is niet kenmerkend voor de soort, daar deze soms bijna geheel afstaan, ook meer naar elkander zijn toegebogen of bijna parallel lopen; zie hiervoor bij de betreffende variëteiten.
Men kweekt de soort van zaad, de variëteiten met sterk afwijkende bladvorm of kleur der bladeren door oculeren op de soort, liefst bij de grond; de verschillende vormen met geringe afwijking in bladvorm of stand der vleugels, worden zelden gekweekt.
A. ps. var. fastigiátum SURING. (Jaarboek N.D.V. 1927, bladzijde 147), synoniem: A. ps. var. pyramidále NICH. wijkt van de soort af, doordat de takken onder een scherpe hoek van de stam af naar boven groeien en aan de top van bijna gelijke lengte zijn.
A. ps. „Nachtegaalplein”, afkomstig van de Gem.
Plantsoendienst te ’s-Gravenhage. Wordt de laatste jaren zeer veel voor straatbeplanting gekweekt. Hij vormt een dicht gesloten, bijna zuilvormig groeiende kroon.
A. ps. var. subtrílobum SCHWER., bladeren bijna 3-lobbig, vooral aan de vruchtdragende twijgen, zeer zwak aan de bladvoet gelobd, hoofdnerven niet meer dan 3.
A. ps. var. villósum PARL., onderzijde der bladeren, bloemstelen en vruchten behaard; bladeren zeer verschillend van grootte, vleugels der vruchten zeer breed en dicht naar elkander toegebogen.
A. ps. var. claúsum SCHWER. komt in verschillende vormen voor; de bladeren alle 5-lobbig, de laagst geplaatste lobben bij de bladvoet elkander bedekkend.
A. ps. var. quinquélobum SCHWER., bladeren uitgesproken 5-lobbig, 5-nervig, de laagst geplaatste nerven bijna in elkanders verlengde, loodrecht op de bladsteel.
Bovenstaande zijn wel de meest typische die afwijken in bladvorm; afwijkend in stand en vorm der vleugels zijn de volgende:
A. ps. var. anómalum SCHWER. f. stenópterum HAYNE, vruchtvleugels bijna een rechte hoek vormend, aan de voet zeer smal, aan de top breder.
A. ps. var. subparallélum BORBAS, vruchtvleugels parallel lopend. Deze eigenschap komt ook voor bij de var. villósum; in het Arboretum te Wageningen staat zo’n exemplaar waarvan wel de bladeren, doch niet de vruchten behaard zijn.
A. ps. var. erythrocárpum CARR., bladeren normale grootte en 5-lobbig, lobben afgerond, bovenzijde matglanzend donkergroen, onderzijde grijs-wit;
vruchtvleugels breed en rood getint. Afwijkend gevormde vruchtvleugels komen ook voor bij onderstaande variëteiten, welke echter alle weer afwijkend gekleurde bladeren hebben.
A. ps. var. purpúreum LOUD., bladeren bovenzijde donkergroen, onderzijde eerst purperrood, later licht paars, duidelijk 5-lobbig, lobben spits of toegespitst;
in het najaar oranjegeel getint, vruchtvleugels niet gekleurd, een stompe hoek vormend.
A. ps. var. purpuráscens PAX, bladeren eerst onderzijde lichtgroen, in de zomer purperrood; vruchtvleugels lichtpaars getint.
A. ps. var. atropurpúreum SPAETH, Synoniem: A. ps. var. spaéthii HORT.. Mooier dan de twee laatstgenoemde variëteiten. Bladeren matglanzend donkergroen, onderzijde in het voorjaar en de gehele zomer donker purperrood; vruchten met brede vleugels, rood getint, cirkelvormig naar elkander toebuigend.
A. ps. var. nizétii MAKOY, bladeren bovenzijde donkergeel gevlekt met purperrood getinte nerven;
zeer verschillend gevormd, lobben niet symmetrisch geplaatst, soms gaafrandig.
A. ps. var. handjéryi SCHWER., Synoniem: A. ps. var. Prins Handjéry HORT. is een zeer zwakke groeier en vormt zelden een boom. De jonge scheuten zijn glanzend rood getint, later verkleurend, bladeren dan lichtgroen, geel gevlekt en gestippeld.
A. ps. var. corstorphinénse SCHWER., Synoniem; A. ps. var. fláva-variegáta LOUD.. Bladeren tamelijk groot, in het voorjaar heldergeel, in de zomer geel-groen;
meestal duidelijk 5-lobbig, lobben spits toelopend.
A. ps. var. worléei SCHWER., Synoniem: A. ps. var. lutéscens HORT.. De mooiste geelbladige variëteit; bladeren in het voorjaar donker goudgeel, later iets verkleurend doch geel blijvend.
A. ps. var. variegátum WEST., Synoniem: A. ps. var. álbo-variegáta HAYNE. De gewone witbonte variëteit;
bladeren in het voorjaar geel-wit met iets rose gevlekt, later witbont gevlekt.
A. ps. var. leopóldii LEM.. Zeker de mooiste onder de bontbladige gewone esdoorns. Bladeren in het voorjaar geel en donkerrose gevlekt, later lichtgeel met groen. Met uitzondering van de var. handjéryi zijn alle bovenstaande variëteiten bijzonder geschikt om als alleenstaande bomen te worden aangeplant; zij kunnen worden vermeerderd door oculeren op 2-jarige zaailingen van de soort dicht bij de grond.