Bladeren bovenzijde heldergroen, onderzijde iets glanzend lichtgroen, in het najaar tot donkergeel verkleurend, 5-, soms 7-lobbig en deze onregelmatig ingesneden of soms bijna weder gelobd; bladrand dubbel gezaagd; bladsteel 2-5 mm.
Een zeer zelden voorkomende variëteit, een tot 2 m hoge, opgaand groeiende struik vormend.