Japan; 6-10 m.
Synoniem: A. negúndo var. cissifólium SIEB. et Zucc..
Hoogopgroeiende struik of kleine boom met grijs-bruine takken en bruin-groene, aan de top behaarde, jonge twijgen. Bladsteel rood, 5-10 cm lang, eerst behaard, later kaal; bladeren 3-delig, blaadjes 5-8 cm lang, aanvankelijk aan beide zijden zacht behaard, later bovenzijde kaal, frisgroen, onderzijde lichtgroen, in de oksels der nerven behaard, omgekeerd eivormig, naar de bladvoet wigvormig toelopend, top plotseling toegespitst, bladrand boven het midden groot ongelijk gezaagd, overigens gaaf of bijna gaafrandig. Bloeit in Mei met lichtgele bloemen in eindstandige, pluimvormige trossen;
vruchten met korte, brede vleugels, deze sikkelvormig gebogen, onder een scherpe hoek staand.
Kweekt zeer gemakkelijk van afleggers.