Japan; 6-8 m.
De beide onder deze groep vermelde soorten zijn zeer zelden in cultuur en alleen in botanische collecties aanwezig. Het materiaal, dat mij ten dienste stond, is dan ook van botanische tuinen afkomstig, van kleine exemplaren, welke wellicht in grootte der bladeren afwijken van de in Japan en China inheemse bomen. Breed opgaande struik of kleine boom, zeer dicht vertakt, in het voorjaar de jonge twijgen, bladeren en bladstelen rood getint. Bladstelen eerst behaard, later kaal en bruingroen getint; bladeren 6-9 cm lang, bovenzijde helder groen, kaal, onderzijde lichtgroen en langs de nerven iets grijsviltig behaard, in algemene omtrek eivormig of breed eivormig, meestal 5-lobbig, zeer zelden 7-lobbig, lobben lang toegespitst en scherp gezaagd. Bloeit vóór de bladontwikkeling, bloemen lichtgeel in kleine hangende trossen; vruchtvleugels horizontaal afstaand.