Japan; 1 m.
Compact groeiend struikje met eerst spaarzaam behaarde bruin-groene, later geheel kale twijgen; bladeren 1,5-3 cm lang, ei-lancetvormig, met spitse, soms toegespitste top en afgeronde bladvoet, rand meestal tamelijk groot, doch onregelmatig getand, soms gaaf, gewimperd, alleen de onderzijde langs de hoofdnerf behaard.
Bloeit in Juni-Juli met lichtrose, iets oranje-rood gevlekte bloemen, meestal 2 bijeen in de oksels der korte zijtwijgen; bloemen 12-18 mm lang, met 2 kelklobben, de kroonbuis wijd uitlopend en met korte meer opstaande kroonlobben; meeldraden korter dan de bloemkroon; stijl iets vóór de bloemkroon uitstekend. Verlangt een zeer beschutte standplaats.