Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

schier

betekenis & definitie

UIT:
Station Rotterdam: nog bouwput tot 2013 (Yolanda Sjoukes, BN/DeStem, 2 maart 2010)

CONTEXT:
In Rotterdam is het Centraal Station al jaren een bouwput van SCHIER onoverzichtelijke sloperijen en bouwwerkzaamheden.

:
bijna, vrijwel, welhaast

UITSPRAAK:
[schier]

WOORDFEIT:
Schier is een aloud Germaans woord; het bestaat zowel in het Nederlands als in het Duits. In het Oudnederlands betekende het 'snel'. Uit 'snel' in bepalingen van tijd kan de betekenis 'bijna' zijn voortgekomen, aldus het Etymologisch woordenboek van het Nederlands, "zoals bijv. ook gebeurd is met al gauw 'bijna' uit gauw 'snel'."
Het woord schier zit ook in schiereiland, dat immers 'bijna een eiland' is. Dit is een leenvertaling van het Latijnse paeninsula, waarin paene ook 'bijna' betekent.
Er bestond vroeger ook een ander woord schier, dat 'wit' of 'grijs' betekende. Dit woord leeft voort in Schiermonnikoog, het 'eiland van de grijze monniken'.