Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

ibbel

betekenis & definitie

misselijk, geïrriteerd

uitspraak
[ib-buhl]

citaat
“Vandaag de dag ben je primitief als je geen Engels spreekt. (...) Helemaal ibbel raak ik als kennissen verbaasd en lichtjes neerbuigend vragen: maar Geert toch, lees jij dan geen buitenlandse kranten? Zij bedoelen altijd uitsluitend de Amerikaanse en Britse pers.”
Bron: Zou een heel klein beetje populisme soms niet beter kunnen zijn? (Geert Van Istendael, De Morgen, 28 februari 2018)

woordfeit
Het woord ibbel, ook vaak geschreven en uitgesproken als iebel, is een woord uit het Jiddisch, de taal die eeuwenlang door Joden als omgangstaal werd gebruikt, en die ook nu nog in sommige Joodse gemeenschappen in Europa, Amerika en Israël wordt gesproken.
Het Jiddisch is een Germaanse taal en bevat dan ook veel woorden die verwant zijn aan Duitse, Nederlandse en Engelse woorden. Ook komen er betrekkelijk veel (al dan niet verbasterde) Duitse leenwoorden in het Jiddisch voor. Zo is ibbel ontleend aan het Duitse übel, dat ‘misselijk, naar’ (en ook wel ‘slecht, vals’) betekent. Via de Joden die in Nederland en België woonden, kwam ibbel ook in het Nederlands terecht.
Übel is overigens verwant aan het Nederlandse euvel, dat ‘kwaal, gebrek, mankement’ kan betekenen en ook voorkomt in de uitdrukkingen iemand iets (niet) euvel duiden (‘iemand iets (niet) kwalijk nemen’) en de euvele moed hebben (‘het lef hebben’). Ook het Engelse evil (‘slecht’, ‘kwaad’) is eraan verwant.