Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

CRAPUUL

betekenis & definitie

UIT:
Minaretten: je haat ze of je houdt van ze (Marcia Nieuwenhuis, De Pers, 17 februari 2010)

CONTEXT:
"Als er tegenspraak is vanuit de bevolking, zegt PvdA-wethouder Henk Kool doodleuk dat je de gewone burger niet te veel voor het zeggen moet geven in Den Haag. Want voor je het weet, heeft het CRAPUUL van Wilders het voor het zeggen. Wij willen Den Haag weer teruggeven aan de burger."

:
gepeupel, gespuis

UITSPRAAK:
[kra-puul]

WOORDFEIT:
Crapuul kwam zo'n anderhalve eeuw geleden als crapule het Nederlands binnen. Het is een leenwoord uit het Frans, waar het destijds ook 'gespuis' betekende; inmiddels gebruiken Fransen het voor één persoon: 'schoft, nare kerel'. Crapuul is via het Frans uiteindelijk terug te voeren op het Laatlatijnse crapula 'dronkenschap', waar ook het Engelse crapulent 'dronken', 'onmatig' op teruggaat.
Het Nederlands heeft uit het Frans niet alleen crapuul, maar ook canaille en rapaille voor 'gepeupel, schoelje' geleend.