v. (-en), bouwkundige voorziening ter beperking van zonnewarmteen/of zonlichtstraling in gebouwen.
© De voornaamste methoden van zonwering zijn:
1. het aanbrengen van een zonweringsconstructie aan de binnenzijde van de ramen (binnenzonwering), tussen een dubbele beglazing, dan wel aan de buitenzijde van de ramen (buitenzonwering);
2. het toepassen van een warmtewerende beglazing in de gevel.
Een zonwering aan de binnenzijde van de ramen (b.v. jaloezieën, reflecterende gordijnen) heeft een beperkte warmtewering. De zonnewarmte wordt door het niet-afgeschermde glas in de ramen voor een groot deel direct doorgelaten en door de erachter gelegen binnenzonwering voor een groot deel geabsorbeerd. De door de binnenzonwering opgenomen warmte wordt daarna rechtstreeks overgedragen aan de binnenlucht, waardoor de binnenluchttemperatuur toch nog aanzienlijk kan stijgen. Indien een zonwering tussen dubbele beglazing wordt aangebracht, wordt voorkomen, dat de door de zonwering geabsorbeerde zonnewarmte rechtstreeks kan worden overgedragen aan de binnenlucht. De warmtewering van dit type is dan ook beter dan die van een binnenzonwering, mits de spouw tussen de beglazing voldoende kan worden geventileerd. Is dit niet het geval (zoals bij vele dubbelbeglaasde tuimel- of taatsramen), dan kan de temperatuur van de tussen de glasvlakken ingesloten zonwering en de beglazing zelf nog zeer hoog worden en kan via de binnenbeglazing een grote hoeveelheid warmte rechtstreeks aan de binnenlucht worden overgedragen.
In dat geval is de warmtewering toch nog beperkt en glasbreuk door uitzetting niet denkbeeldig. In tegenstelling met de binnenzonwering wordt door de buiten de ramen gelegen zonwering voorkomen, dat de zonnestraling door het glas in het erachter gelegen vertrek kan doordringen. De buitenzonwering vangt de zonnestraling op voor deze de ramen kan bereiken. De door de buitenzonwering geabsorbeerde zonnewarmte wordt grotendeels direct afgedragen aan de buitenlucht.
Het effect van de warmtewerende beglazing is sterk afhankelijk van het type beglazing. De voornaamste typen zijn:
1. warmteabsorberende beglazing, die de straling van de zon in het infraroodgebied sterker absorbeert dan de normale glassoorten. Vooral bij sterk warmteabsorberende glassoorten kan de glastemperatuur hoog oplopen. Dit heeft tot gevolg dat de warmtewering van dit type glas in enkele beglazing toch nog beperkt is, omdat een deel van de in het glas opgenomen warmte weer wordt afgedragen aan de binnenlucht. Bovendien kan de directe warmtestraling van het glas zelf zeer hinderlijk zijn. Een dubbelbeglaasde uitvoering met luchtspouw (zo mogelijk geventileerd) met aan de binnenzijde normaal venster- of spiegelglas geeft echter een betere warmtewering. Het binnenglasvlak heeft een grotere warmteweerstand, waardoor de warmteoverdracht aan de binnenlucht wordt beperkt;
2. warmtereflecterende beglazingen, die vooral de straling in het infraroodgebied sterk reflecteren. In tegenstelling met warmteabsorberend glas blijft de temperatuur van het glas betrekkelijk laag. Doordat slechts een gering deel van de zonnewarmte in het glas wordt geabsorbeerd, heeft men geen last van directe warmtestraling van het glas. Warmtereflecterend glas bestaat uit normaal spiegelglas, waarop dunne laagjes (coatings) metaaloxiden zijn opgedampt of worden ingebrand. De coatings zijn bestand tegen weersinvloeden. Voor een goede warmtewering moet de coating aan de buitenzijde worden aangebracht. Bij het gebruik van warmtewerende glassoorten dient men ermee rekening te houden, dat in het algemeen een zon(licht)wering niet kan worden gemist, omdat de gebruikelijke warmtewerende typen het zonlicht nog voor een groot deel doorlaten, zodat lichthinder kan optreden.