o., (ook: PGI 2), een tot de groep van prostaglandinen behorende stof die een rol speelt bij de bloedstolling.
© Prostacycline is in 1976 ontdekt door J.R.Vane en medewerkers van de universiteit van London. De groep postuleerde dat prostacycline voortdurend wordt gevormd in de celwand van bloedvatcellen uit prostaglandine-endoperoxides. In de bloedplaatjes wordt tegelijkertijd het tomboxaan gevormd dat het klonteren van de boedplaatjes bevordert. Prostacycline gaat dat juist tegen. Als bloedplaatjes zich op de vaatwand trachten vast te zetten wordt dit door prostacycline verhinderd. Men denkt dat dit evenwicht bepalend is voor het vloeibaar blijven van bloed.
Is er sprake van een beschadiging van de vaatwand of is de vaatwand bedekt met een cholesterolafzetting, zoals bij artherosclerose het geval is, dan wordt het evenwicht verstoord en zal ter plaatse geen prostacycline vrijkomen. Doordat het tromboxaan wel wordt gevormd, kunnen de bloedplaatjes gaan klonteren. Er wordt een aangroeisel gevormd dat de beschadiging bedekt. Op zichzelf is dit een juiste reactie, maar het gevaar bestaat dat het bloedvat gedeeltelijk of geheel wordt afgesloten wat ernstige gevolgen kan hebben (hartinfarct). Volgens Vane zou toediening van het synthetisch eenvoudig te maken prostacycline wellicht kunnen voorkomen dat ongewenste bloedstolsels worden gevormd m.n. bij patiënten met bloedsomloopstoornissen of in bloed dat buiten het lichaam wordt gebracht (b.v. bij nierdialyse en open-hartoperaties).