Gepubliceerd op 05-06-2021

Omroepbestel

betekenis & definitie

o., regeling en organisatie van het radio- en televisiewezen.

© Nederland

Meer dan 40 jaar was de omroep in Nederland - de Tweede Wereldoorlog niet meegerekend - stabiel: AVRO, KRO, NCRV en VARA als grote en VPRO als kleine zendgemachtigden. Dat gold ook voor de beginperiode van de televisie. De jaren zeventig en tachtig echter lieten een stormachtige ontwikkeling zien. Al eerder meldde zich de TROS, die per 1.10.1966 als adspirant een aantal uren zendtijd kreeg, een jaar later C-omroep werd, in 1971 B-omroep en in 1974 A-omroep; de groei bleef aanhouden tot 750000 leden eind 1980, waarna stabilisatie volgde en zelfs een lichte terug val optrad.

De tweede nieuweling was de EO (Evangelische Omroep), opgericht in 1967 als een reactie van rechtzinnige reformatorische christenen op de in hun ogen te weinig principiële koers van de NCRV. De EO kreeg zendtijd per april 1970, verwierf in 1972 de C-status en in 1984 de B-status, tegelijk met de VPRO, die daartoe intense campagnes had gevoerd, vooral via de topartiesten Van Kooten en De Bie.

De derde nieuwe zendgemachtigde was Veronica (voo), die in 1976 als adspirant tot de ether werd toegelaten, in 1978 C-omroep werd, in 1982 B-omroep, terwijl de A-status een kwestie van tijd is.

De radio, hoewel in aandacht overschaduwd door de televisie, is nog steeds een niet weg te denken medium. Een voordeel is de snelheid in berichtgeving, die vooral tot uiting komt bij onverwachte gebeurtenissen. Sinds de uitbreiding van de televisiezendtijd in okt. 1984 proberen de omroepen dit voordeel enigszins op te vangen door televisie-nieuwsshows in de middaguren. Een ander voordeel van de radio is het feit dat het ontvangstapparaat gemakkelijk is mee te nemen; daardoor kan er informatie worden geboden op plaatsen waar televisie niet gemakkelijk komt, zoals in het verkeer. De beeldende taal waarvan radioverslaggevers zich bedienen, brengt veel kijkers ertoe bij synchrone uitzending het televisiebeeld te koppelen aan radiogeluid. De sportverslaggever Theo Koomen (✝ 1984) verwierf met zijn reportages van b.v. de Tour de France grote populariteit.

De mobiliteit van de radio komt tot uiting in de toename van het aantal toestellen dat op batterijen werkt. Het is niet ongewoon dat ieder gezinslid over een eigen toestel beschikt. In 1984 bleek dat 75 % van alle huishoudens over meer dan één toestel beschikt. De combinatie van radiotoestel en cassetterecorder neemt toe. Sinds 1982 bedienen jongeren zich ook van een ^walkman. Bij de grote radioapparatuur die via het elektriciteitsnet wordt gevoed, viel de ontwikkeling tot groter meubelstuk op: de toren, die ook andere soorten geluidsweergave bevat. Deze radio’s zijn gericht op frequentiemodulatie (FM) met stereo. De voortgaande bekabeling van Nederland met aansluiting op een centraal antennesysteem speelt hierbij zeker een rol. De kwaliteit van de weergave verbetert nog steeds. Een nieuwe bijdrage is de digitalisering van geluid, die het huidige analoge systeem moet vervangen. Dit is een opnametechniek, waarbij het geluid wordt opgeslagen op computerband, hetgeen vervormingen reduceert.

Hilversum zendt sinds 1984 uit op vijf manieren, waarbij een horizontale zenderkleuring wordt nagestreefd. Hilversum 1 is bedoeld als de populaire zender met wat rustiger muziek, sport en amusement, 2 is vooral voor de informatie, 3 voor popmuziek, 4 voor klassieke muziek en 5 voor zendtijd van educatieve omroepen (Teleac), kerken en andere kleine zendgemachtigde, voorts ten behoeve van minderheden. De eigen manier waarop de onderscheidene omroepen deze zenderkleuring interpreteren, maakt haar echter niet altijd duidelijk. Van deze zenders zijn Hilversum 2 en 5 uitsluitend te beluisteren via de AM-kanalen ( → amplitudemodulatie), hetgeen de kwaliteit niet ten goede komt. Hilversum 3 wordt geregeld onderbroken voor uitzending van een regionale omroep. Deze zender wordt over het algemeen het meest beluisterd, maar in de morgenuren en op zondagmiddag (sport) doet Hilversum 1 in luisterdichtheid niet voor 3 onder. Na 19.00 uur daalt de luisterdichtheid over de gehele lijn op een voor programmamakers frustrerende wijze.

In de jaren zeventig en tachtig gingen de meeste Ned. gemeenten over tot invoering van een centrale-antennesysteem of een vergelijkbaar stelsel. Hoewel ook de radio van deze verkabeling profiteert, ging de aandacht vooral uit naar televisie die daardoor veel meer buitenlandse zenders in de kamer kon brengen. De toepassing van kabel biedt, vooral waar nieuwere materialen zijn gebruikt, grote mogelijkheden, ook particulier. Dit betreft vooralsnog m.n. de munt- of abonneetelevisie, die de gelegenheid schept een bepaald programma-aanbod tegen betaling te kiezen. De Medianota 1983 ( → mediabeleid, Nederland) laat de ruimte hiervoor open, zij het dat reclame niet is toegestaan. De kabel schept ook nieuwe mogelijkheden voor de lokale omroep. Nederland kent zeven, door de minister gelegaliseerde regionale omroepen, die twee derde van het land bestrijken. De jongste is Radio Rijnmond (dec. 1983, nadat de aanvraag al in 1969 was ingediend). Er zijn voorts nog elf kandidaat-regionale omroepen, waarvan drie in Noord-Brabant. Zij worden alle professioneel geleid en bediend en werken via zenders. Bij de lokale omroep gaat het in hoofdzaak om vrijwilligers, die via de kabel hun programma verspreiden. De kosten zijn veel lager. Voor veel gemeenten is lokale omroep een prestige-object, waarbij vaak wordt overwogen dat subsidiëring de gelegenheid biedt tot een zekere controle. Te voorzien is dat lokale omroepen — volgens de Medianota 1983 één per gemeente en zonder reclame — spoedig een bekend verschijnsel zijn. Hoewel de initiatiefnemers doorgaans dromen van televisie, zullen zij zich vanwege de kosten vooral moeten bezighouden met radio.

Een geleidelijke verbreiding krijgt → Teletekst (SI), sterk op actualiteit gericht, waarvoor kopers van nieuwe televisietoestellen vaak kiezen. Viditel, dat meer data-informatie bevat, ontwikkelt zich moeizamer, voornamelijk doordat er extra kosten aan zijn verbonden. De opkomst van huiscomputers, die via Viditel meer mogelijkheden krijgen, kan het medium ten goede komen.

De omroepen hebben een belangrijke concurrent gekregen in - → video. Deze kan immers populaire programma’s, speciaal speelfilms, naar eigen keuze tonen op momenten dat de eigenlijke televisie minder boeiend is. Video is andere wegen ingeslagen dan aanvankelijk werd verwacht. In eerste instantie gingen de gedachten uit naar een mogelijkheid tot reproduktie van beeld en geluid ten behoeve van voorlichting aan beroepsgroepen, voor studie en voor het vastleggen van bijzondere gebeurtenissen (b.v. een huwelijkssluiting). Hoewel dit alles wel wordt toegepast, heeft video veeleer het karakter gekregen van een huisbioscoop, waarop de speelfilms naar behoeven worden gedraaid. Videotheken werden in elke stad en wijk gevestigd, terwijl ook de Openbare Bibliotheek videobanden ging uitlenen. De commerciële videotheken verhuren vaak ook films die illegaal, zonder vergoeding van auteursrechten, zijn overgenomen. De strijd daartegen wordt geleidelijk beter georganiseerd en ook de wetgever zoekt naar mogelijkheden. Intussen is video een algemeen bezit geworden; in Nederland wordt het aantal geschat op een mln. Daarbij gaat de voorkeur uit naar het VHS-systeem, dat vele Japanse fabrikanten een voorsprong geeft. Andere systemen zoals Philips 2000 en Betamax lijken in de concurrentieslag ondanks onmiskenbare kwaliteit het onderspit te delven. [F.Oudejans]

België

Eind 1979 kreeg de Belg. Radio en Televisie (BRT) een nieuw statuut. Na negen jaar partijpolitieke onderhandelingen gaf de Vlaamse Cultuurraad zijn goedkeuring aan het Decreet houdende nieuwe statuut van de Belg. Radio en Televisie, Ned. uitzendingen. (Het decreet van de Franstalige omroep (RTBF) dateert reeds van 12.12.1977). Het nieuwe omroepdecreet wijzigt de omroepwet van 18.5.1960 op een aantal belangrijke punten.

1. Er wordt een Adviesraad (25 leden) van luisteraars en kijkers opgericht, die de Raad van Beheer zal kunnen adviseren inzake de algemene inhoud en programmering van radio- en televisie-uitzendingen.
2. De eis dat de nieuwsuitzendingen ‘in een geest van strenge objectiviteit’ moeten gehouden worden, wordt uitgebreid met alle mededelingen en programma’s met een algemeen informatief karakter.
3. De uitzendingen door derden, de zgn. gastprogramma’s, krijgen meer zendtijd, meer financiële en technische middelen.

Zendtijd kan worden toegekend aan verenigingen die aanleunen bij politieke fracties, aan levensbeschouwelijke verenigingen en aan één vereniging van elke beroepsorganisatie die vertegenwoordigd is in de Gewestelijke Economische Raad voor Vlaanderen.

Aanvankelijk werden er 15 verenigingen en stichtingen als ‘derden’ erkend om televisie-uitzendingen te mogen verzorgen. Na de parlementsverkiezingen van 1981 brachten twee politieke partijen, Agalev (met zijn zgn. groene omroep) en RAD (Respect voor Arbeid en Democratie), het aantal gegadigden op 17. Ieder jaar nemen zowel de zendtijd als het budget van de gastuitzendingen toe. In 1983 kregen de zendgemachtigden te zanten 120 uur en bedroeg hun budget BF 65,2 mln.

De BRT zelf worstelt voortdurend met financiële problemen, die hoofdzakelijk een gevolg zijn van het feit dat de overheidsdotatie voor de (Nederlandstalige) omroep nauwelijks 60 % van het Vlaamse kijk- en luistergeld bedraagt (er is geen rechtstreekse relatie met de opbrengst van het kijk- en luistergeld, dat door de overheid niet als een gerichte belasting wordt beschouwd). In 1983 kreeg de BRT BF 4,81 mrd.; dit is slechts een vierde van het Ned. omroepbudget. De BRT-verantwoordelijken stellen herhaaldelijk dat alle financiële moeilijkheden van de baan zouden zijn, indien men over 90 % van het Vlaamse kijk- en luistergeld zou kunnen beschikken. (De RTBF ontvangt reeds 90 % van het omroepgeld van de Franstalige gemeenschap).

Hoewel België het dichtst bekabelde land ter wereld is (87 % eind 1983) en hoewel men bijna overal kan kiezen tussen 15 televisieprogramma’s (sinds sept. 1983 kwamen daar BBC lenBBC 2 bij), is de belangstelling van de Vlamingen voor de Nederlandstalige televisieprogramma’s de laatste 15 jaar blijven schommelen rond 85 % van de globale kijktijd. Hiervan neemt de BRT 60-65 % voor haar rekening, terwijl het aandeel van de beide Ned. zenders 20-25 % bedraagt. De anderstalige zenders halen dus samen nauwelijk 15 % van het globale kijkvolume. Dit betekent dat de taal in grote mate het kijkgedrag van de Vlamingen bepaalt. In Franstalig België is dit nog frappanter: de RTBF krijgt ongeveer 46 % van het kijkvolume, terwijl de rest naar de andere Franstalige zenders gaat: 38 % naar de drie Franse programma’s en 16 % naar de Luxemburgse RTL.

Op 8.5.1980 begon de BRT voor een experimentele periode (die in 1984 nog steeds voortduurde) met teletekstuitzendingen. Het totale pakket is opgesplitst in zeven grote blokken en omvat 100 pagina’s. Het aantal televisietoestellen dat met een teletekstdecoder is uitgerust, wordt (einde 1984) op 150000 geschat.

De politieke beleidsvoering ten aanzien van de Belg. omroepsituatie verliep sinds het begin van de jaren tachtig ondoordacht en chaotisch. In mrt.

1981 besloot de toenmalige regering-Martens iv onverwachts om vanaf 1 juli van dat jaar omroepreclame in te voeren. Later bleek dat dit wegens allerlei juridische, technische en andere moeilijkheden niet mogelijk was. Men sprak dan ook van een ‘geïmproviseerde regeringsbelissing’. (Einde 1984 was er nog steeds geen omroepreclame in het vooruitzicht). Volgens het regeerakkoord van Mariens v (dec. 1981) moest het omroepmonopolie worden doorbroken ‘door een stelsel van mededinging’. Over de wijze waarop dit zou moeten gebeuren, verschilden zelfs de meerderheidspartijen van mening. De CVP wilde een omroep naar Brits model: naast de BRT ZOU een soort OTV (Onafhankelijke Televisie Vlaanderen) moeten komen. Volgens de pvv moest er naast de BRT een net van zendgemachtigde verenigingen wor- de studio van de jongste regionale omden opgericht. Tevens zouden allerlei (commerciële) privé-groepen op het kabelnet terecht moeten kunnen. Opvallend is dat in alle voorstellen en ontwerpen een belangrijke rol werd toegekend aan de dag- en weekbladen (ter compensatie van hun eventuele reclamederving).

Na maandenlange onderhandelingen en discussies werd op 19.7.1984 het akkoord bekend gemaakt dat CVP en pvv gesloten hadden over het doorbreken van het monopolie van de BRT-televisie. Deze beleidsnota bevat drie belangrijke punten:

1. het tweede BRT-net (TV-2) moet volwaardig worden uitgebouwd, maar in concurrentie met het eerste net;
2. met de medewerking van de kranten-uitgevers en van het nieuwsagentschap Belga moet een tweede, onafhankelijke nieuwsdienst (naast deze van de BRT) worden opgericht voor de nieuwsuitzendingen op het tweede net;
3. op een soort derde net zouden regionale, commerciële televisiestations (via de kabel) een kans krijgen.

Nauwelijks één week na het bekendmaken van deze beleidsnota, werd ze reeds van de agenda van de Vlaamse Executieve afgevoerd. Wellicht waren de ondoordachtheid van de voorstellen en de heftige kritiek die zij opriepen daaraan niet vreemd.

Op het stuk van de radio is de chaos nog groter. Sinds 1978-79 zijn er in Vlaanderen vele honderden zgn. vrije of lokale radio’s in de lucht. Hun uitzendingen waren einde 1984 nog steeds illegaal, hoewel het legaliseringsproces in 1981 begonnen was. Op 19.9.1981 verscheen nl. het KB dat, op nationaal vlak, de technische normen bepaalde (o.a. maximaal 8 km zendbereik, maximaal 35 m antennehoogte en maximaal 100 W vermogen). Pas op 6.5.1982 werd het Decreet ‘houdende de organisatie en erkenning van de niet-openbare radio’s’ door de Vlaamse Raad goedgekeurd. Naast een omschrijving van het begrip ‘niet-openbare radio’ bepaalde het decreet ook de voorwaarden om erkend te kunnen worden. Een Raad van Niet-Openbare Radio’s (een voorzitter met 18 leden) moest de gemeenschapsminister van Cultuur adviseren in verband met erkenning en organisatie van de lokale radio’s. De minister ontving ruim 800 aanvragen om erkenning. De zgn. erkenningscommissie had ongeveer een jaar nodig om al die aanvragen te onderzoeken. Bij positief advies dient het Ministerie van PTT voor de frequentieverdeling te zorgen en de erkenningscommissie voor de zendtijdverdeling. Pas dan kan de minister een zendvergunning afleveren. Dit laatste moet nog voor het eerst gebeuren. Intussen zijn verscheidene vrije radio’s sinds 1982 ook reclamespots gaan uitzenden, waardoor hun illegaliteit nog vergroot is.

Hoewel er steeds meer Vlamingen naar de radio zijn gaan luisteren, liep de luisterdichtheid van de drie BRT-zenders aanmerkelijk achteruit: in 1980 bedroeg ze nog 82,50 %, een jaar later was ze gedaald tot 74,30 % en in 1982 bedroeg de luisterdichtheid nog maar 65,50 %. De oorzaak van deze opmerkelijke achteruitgang moet ongetwijfeld bij de → vrije radio’s gezocht worden. Deze trekken meer dan 20 % van het luistervolume naar zich toe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de BRT een concurrentiestrijd begon met de vrije radio’s. Zo blijven BRT 1 en BRT 2 sinds 1.1.1983 tot 2 uur in de morgen in de ether met een gezamenlijk nachtprogramma. Op 1 april van hetzelfde jaar startte de BRT met de nieuwe zender Studio Brussel, die zich met popmuziek en informatie speciaal tot de Vlamingen in Brussel richt. Tenslotte startte men begin jan. 1984 op B RT 2 onder de titel Radio 2 met een nieuw project, waarbij op werkdagen tussen 17-22 uur alleen popprogramma’s worden uitgezonden. Op die manier hoopt men de jongere luisteraars terug te winnen. [dr.W.Van der Biesen]

< >