een onafhankelijke staat binnen het Britse Gemenebest, behorend tot de Grote Antillen, 11424 km2. Hoofdstad: Kingston.
BEVOLKING De bevolking van Jamaica bedroeg in 18179 ca. 2,14 mln. Het land heeft een vrij snel groeiend inwonertal (1,6% per jaar gedurende de periode 1970-79) dank zij een groot geboortenoverschot (geboortenen sterftecoëfficiënt van resp. 29,8 en 7,1 %c), dat overigens deels door emigratie wordt tenietgedaan. De bevolking is vrij jong: bijna 46 % is jonger dan 15 jaar en slechts 5,5 % is ouder dan 65 jaar. De gemiddeld verwachte levensduur bij de geboorte bedraagt 70 jaar. De urbanisatiegraad is naar Latijnsamerikaanse normen nog tamelijk gering.
ECONOMIE Hoewel de landbouw voor ruim 20 % van de werkgelegenheid zorgt, levert deze sector amper 9 % van het bruto nationaal produkt op. Jamaica’s belangrijkste gewassen zijn suikerriet, bananen, koffie, cacao, tabak en citrusvruchten. Van de totale oppervlakte wordt 43 % ingenomen door landbouw (56 % akkerland en 44 % weiland). De rest van het eiland is bijna geheel door bos bedekt. De voornaamste bron van inkomsten is het internationale toerisme met meer dan 350000 toeristen per jaar (inkomsten: $ 120 mln.). De fabrieksnijverheid (vooral voedingswaren, textielwaren, elektrotechnische apparaten, chemische produkten) vertegenwoordigt 55 % van de totale uitvoer.
Jamaica is met een jaarproduktie van ca. 12 mln. t bauxiet met Guinea en Australië een van de grootste producenten in de wereld. Dit mijnbouwprodukt levert meer dan 40 % van de totale uitvoerwaarde op. Praktisch de hele produktie wordt uitgevoerd.
POLITIEK Premier Norman Manley voerde na zijn tweede verkiezingsoverwinning op 15.12.1976 verschillende sociale maatregelen door, o.a. op het gebied van landverdeling, minimumloon, goedkope huizen, overheidswinkels met lage prijzen, werkgelegenheid en legalisering van buitenechtelijke kinderen (driekwart van het totaal aantal geboorten). De suiker- en bauxietprijzen op de wereldmarkt daalden echter, en de toeristen, voornamelijk Amerikaanse, bleven weg vanwege de sociale onrust.
Het aanhoudende geweld gedurende 1977 noopte de regering de noodtoestand af te kondigen. Er werden op grote schaal arrestaties verricht. De werkloosheid steeg tot over de 30 %, met nog eens 25 % verborgen werkloosheid. De oppositie beschuldigde Manley ervan Jamaica het communistische kamp binnen te loodsen. Manley onderhield nauwe banden met Cuba, dat hulp verleende op technisch en economisch gebied. Tijdens de 79e zitting van de Uitvoerende Raad van de Comecon op 18—19.1.1977 (de eerste buiten de Oostbloklanden) kondigde Jamaica aan een formele associatie aan te willen gaan.
Ook in 1978 hielden de economische crisis en de sociale onrust aan. Het International Monetary Fund (IMF) weigerde in 1978 verdere hulp, tenzij maatregelen als devaluatie, loonbeheersing, beperking van de overheidsuitgaven, stimulering van de particuliere sector, en inperking van de rol van de staatshandelsmaatschappij werden genomen. Manley vond deze voorwaarden sociaal en bestuurlijk onaanvaardbaar omdat zij botsten met zijn regeringsprogram. Mrt. 1980 verbrak Manley de banden met het IMF. Hij kondigde aan naar alternatieve wegen te zullen zoeken, en besloot vervroegde algemene verkiezingen te houden als een soort volksraadpleging over zijn beleid.
Op 30.10.1980 werd Manley verslagen door Edward Seaga, een vm. gouverneur van het IMF, leider van de conservatieve oppositie. Tijdens de verkiezingsstrijd waren een toenemende chaos, escalerend politiek geweld en voedseltekorten voor een deel moedwillig veroorzaakt door de oppositie. Seaga weet de economische wanorde aan de geforceerde sociale hervormingen, die het gehele produktiesysteem in gevaar hadden gebracht. Hij wil met hulp van Amerikaans kapitaal en een liberaal ondernemersklimaat de economische situatie verbeteren. In dec. 1980 nam Seaga contact op met het i M F met het doel de verbroken relatie weer te herstellen. In dezelfde periode bracht Seaga een privé-bezoek aan New York waar hij ontmoetingen had met leden van het overgangsteam van Reagan.
Litt. T.Lacey, Violence and politics in Jamaica 1960-70 (1977); R.M.Nettleford, Caribbean cultural identity; the case of Jamaica, an essay in cultural dynamics (1978); A.Brown, Color, class and politics in Jamaica (1979).