Gepubliceerd op 17-01-2021

Indonesië

betekenis & definitie

(Republik Indonesia), republiek in Zuidoost-Azië, bestaande uit 13677 eilanden (6000 bewoond) tussen Azië en Australië; 1904345 km2. Hoofdstad: Jakarta.

BEVOLKING De Indonesische bevolking bedroeg in 1978 ca. 141,6 mln. De bevolking neemt per jaar met 26 %c toe. Deze groei hangt samen met een zeer hoog geboortencijfer van 42,9 %o en een sterftecijfer van 16,9 %c per jaar. Hierdoor heeft Indonesië een zeer jonge bevolking: 44 % van de bevolking is jonger dan 15 jaar en 53 % van de bevolking heeft een leeftijd tussen 15 en 65 jaar. De urbanisatiegraad van de Indonesische bevolking bedraagt ongeveer 20 %. De bevolkingstrek richt zich vooral op de hoofdstad Jakarta; deze agglomeratie telt bijna 7 mln. inwoners.

ECONOMIE Van de beroepsbevolking werkt 64 % in de landbouw. De arbeidsproduktiviteit in de landbouw is laag: de bedrijfstak produceert slechts 33 % van het bruto nationaal produkt (BNP). Verreweg het grootste deel van de aardolieproduktie (ca. 60 %) komt voor rekening van twee Amerikaanse maatschappijen, Caltex en Stanvac. Verder zijn ook Shell, Mobil en BP in de archipel actief, m.n. waar het gaat om werkzaamheden op het continentale plat. Bauxiet, dat m.n. in de Riau Archipel wordt ontgonnen, gaat vrijwel in zijn geheel onbewerkt naar Japan. Op Bintan is in 1981 een aluminiumsmelter geopend; de noodzakelijke energie wordt geleverd door de hydro-elektrische centrale in de Noordsumatraanse rivier de Asahan.

Het nikkelerts komt uit Sulawesi; hiervan gaat meer dan 90 % naar Japan. In 1976 werd in Pomola met behulp van Japanse investeringen een nikkelsmelterij geopend; de gehele produktie van 40001 zuiver nikkel wordt naar Japan geëxporteerd. Koperens wordt ontgonnen op West-Nieuw-Guinea. De tinwinning geschiedt in feite nog steeds door Billiton (Shell). De mijnbouw is zeer kapitaalintensief: slechts 0,2 % van de beroepsbevolking vindt hier een bestaan. De Indonesische industrie levert werk aan 11 % van de beroepsbevolking.

De vijfjarenplannen kregen de naam Repelita; thans is Repelita m (1979-83) in uitvoering. De resultaten van Repelita n werden in hoge mate nadelig beïnvloed door de grote verliezen die de staatsolieonderneming Pertamina leed (1975). Repelita i en ii waren belangrijk voor de extractieve industrie. Het derde vijfjarenplan is meer gericht op de verhoging van de voedselproduktie, de ontwikkeling van industriële ondernemingen op kleine schaal en op een uiteindelijke groei van het BNP met 6,5 % per jaar.

POLITIEK De economische problemen, de hoge werkloosheid, de inflatie en de stagnerende rijstproduktie hebben de etnische problemen in Indonesië verscherpt. De toenemende invloed van Japan op het bedrijfsleven, waarbij voornamelijk Chinezen in dienst werden genomen in plaats van Indonesiërs, richtte in 1974 bij rellen de Indonesische agressie op de Chinese bevolkingsgroep. Het regime-Suharto staat ambivalent tegenover de Chinezen in Indonesië. Het schuwt het communisme en zo ook de Chinese Volksrepubliek (al is er sinds 1977 sprake van enige toenadering) maar trekt profijt van het Chinese bedrijfsleven. Ook de migratie schept problemen. Op West-Nieuw-Guinea vestigen zich veel Indonesiërs, waardoor de Papoeabevolking daar in het gedrang is gekomen.

In 1974 waren er op de 100000 scholieren slecht 30000 Papoea’s. In Jayapura is de inheemse bevolking vrijwel geheel door Indonesiërs verdrongen. In het binnenland van West-NieuwGuinea wordt al jarenlang tussen de inheemse onafhankelijkheidsbeweging OPM (Organisasi Papua Merdeka) en Indonesische troepen gevochten. Ook is er een voorlopige regering van West-Papoea in ballingschap, die de Indonesische diplomatie veel zorgen baart. Over het aantal slachtoffers van dit strijdtoneel worden zeer uiteenlopende cijfers gepubliceerd: van 2000 tot 185000. Ca. 3000 Papoea’s zijn uitgeweken naar Papoea-Nieuw-Guinea, dat geen steun verleent aan de strijd tussen West-Papoea en Indonesië, al is er onder de bevolking sympathie voor de OPM . Maar Papoea-Nieuw-Guinea, sinds 1973 onafhankelijk van Australië, heeft geprotesteerd dat vrijheidsstrijders vanaf haar grondgebied opereren.

In religieus opzicht lijkt de Indonesische bevolking vrij homogeen: in 1970 was 89 % islamitisch. Onder de Indonesische islamieten bestaan wel grote verschillen tussen de praktizerende (santri) en de laksen (abangan). De abangan zijn ten dele de hindoeïstische, boeddhistische of animistische gebruiken van hun voorouders trouw gebleven. Het regime-Suharto wordt vooral door abangan gedragen. De santri menen dat de regering de islamitische beginselen te weinig toepast. Deze ontevredenheid baart het regime-Suharto de nodige zorgen.

Verder bestaat er voornamelijk bij studenten verzet tegen de ‘uitverkoop’ van Indonesië aan m.n. Japan en tegen de grove corruptie. Het regime-Suharto is geneigd om alle vormen van kritiek als uiting van communisme aan te merken. Dit geldt zelfs ten dele voor de orthodox-islamitische opposanten. Tot in 1977 werden tienduizenden van communisme verdachte personen gevangengehouden. Velen wisten niet eens waarvoor zij gevangen zaten.

De meesten zijn niet berecht, omdat de bewijsvoering tegenover de verdenkingen tekortschiet. Daarbij komt dat de rol van Suharto zelf bij de mislukte staatsgreep en de moord op zes generaals van 1965 discutabel is geworden, m.n. door de aantijgingen van een van de leiders van de poging tot staatsgreep, kolonel Latief, die pas in 1978 berecht werd. Zijn beschuldigingen aan het adres van Suharto werden zo serieus genomen, dat de pers er niet over mocht berichten. Wel wordt de schijn van democratie hardnekkig opgehouden. Als de regeringspartij geldt de Sekber Golkar, een federatie van economische belangengroepen die in 1971 bij de parlementsverkiezingen 67 % van de stemmen behaalde. De negen andere toen nog functionerende partijen zijn nu onder druk van de regering tot twee formaties teruggebracht: de islamitische Partai Persatuan Pambanguan (PPP , Eenheidspartij voor de Opbouw) en de Partai Demokrasi Indonesia (PDI), een combinatie van de christelijke partijen met de vm. → Partai Nasional Indonesia.

Bij de parlementsverkiezingen van mei 1977 kregen de Golkar en de PPP resp. 64,4 % en 28 % van de uitgebrachte stemmen. De PPP boekte in een aantal steden, waaronder Jakarta, groot succes, maar het platteland stemde op Golkar. Daar is het analfabetisme nog steeds groot en neemt men ten opzichte van politiek en maatschappij een berustende houding aan. Tijdens de verkiezingscampagne onderdrukte de regering zoveel mogelijk alle onrust en openlijke oppositie tegen de Golkar.

Van 11—23.3.1978 vond het Volkscongres plaats dat onder meer bijeenkwam voor het aanwijzen van een president en een vice-president voor de volgende vijf jaar. President Sukarno werd herkozen voor een derde zittingsperiode en Adam Malik werd tot vice-president gekozen. Hoewel de Kamer van Volksvertegenwoordigers voor 40 % vrij gekozen en voor 60 % benoemd is en de pers een grote vrijheid geniet, is de macht van de president vrijwel onbeperkt.

Indonesië kreeg in de tweede helft van de jaren zeventig wereldbelangstelling. In Nederland laaide de discussie over het al of niet blijven geven van ontwikkelingshulp hoog op. Op de conferentie van de → Inter-Governmental Group on Indonesia (IGGI) in 1975 wees de Ned. minister voor Ontwikkelingssamenwerking op de mogelijkheid tot herziening van de hulp als er geen verbetering in de toestand kwam.

Gedurende de conferentie van de IGGI in 1978 overheerste de zorg over de voedselvoorziening in Indonesië en de remmende werking van deze voedselsituatie op de ontwikkeling van de economie. Aan het eind van de jaren zeventig was Indonesië de grootste importeur van rijst ter wereld. Indonesië kreeg in 1978 ca. f 1,7 mrd. hulp van de i G G I -landen (van Nederland f 120 mln.).

Hoe sterk de communistische illegaliteit is, valt moeilijk te beoordelen. Waarschijnlijk zitten de leiders gevangen of zijn ze gedood tijdens de zuiveringen. Ook in 1978 heeft de Indonesische regering haar belofte — de vrijlating van 10000 gevangenen — niet kunnen inlossen. Tegen het verzet dat zich openbaart, treedt Suharto steeds repressiever op. Onder Suharto is Indonesië formeel een van de nietgebonden landen gebleven, maar dat is een formaliteit die door vele Afroaziatische landen niet ernstig wordt genomen. De Indonesische autoriteiten zijn nl. door hun fel anticommunistische houding, hun innige samenwerking met de VS en de hartelijke verstandhouding met een staat van de Zuidoostaziatische Verdragsorganisatie als Thailand, direct en indirect met het westen verbonden. In 1977 werden overigens positieve contacten gelegd met de Chinese Volksrepubliek, wat een felle reactie aan de USSR ontlokte.

In de jaren 1974—78 hield Indonesië zich bezig met vm. Portugees-Timor, dat het tegen de wil van een niet onaanzienlijk deel van de Timorese bevolking wilde inlijven. In juli 1976 werd het officieel de 27e provincie van Indonesië. Het optreden van de Indonesische troepen op het eiland tegen het Fretilin dat er een guerrilla voerde, en het voorbijzien van de Indonesische regering aan het zelfbeschikkingsrecht van de bevolking, wekte internationale protesten. De VN veroordeelden de Indonesische interventie. De strijd tegen het Fretilin in Oost-Timor kwam ten einde toen op 31.12.1978 zijn leider in een hinderlaag viel en werd gedood. Over het aantal slachtoffers van de burgeroorlog en van de honger lopen de schattingen uiteen van 30000 tot 270000.

Litt. W.F.Wertheim, Indonesië, van vorstenrijk tot neokolonie (1980).