(Repüblica de Guatemala), republiek in Midden-Amerika, 108889 km2. Hoofdstad: Guatemala-Stad.
BEVOLKING Guatemala had in 1978 ca. 6,8 mln. inwoners. Het land heeft een snelgroeiend inwonertal (gemiddelde jaarlijkse groei van 2,9 % gedurende de periode 1970-77) dank zij een zeer groot geboortenoverschot (geboorten- en sterftecoëfficiënt van resp. 42,6 en 9,8 % in 1976). Het land heeft ook een zeer jonge bevolking: 45,1 % is jonger dan 15 jaar en slechts 2,9 % is ouder dan 65 jaar. De gemiddelde verwachte levensduur bij de geboorte bedraagt 57 jaar. Het land heeft een geringe urbanisatiegraad (38 %).
ECONOMIE Ca. 73 % van de uitvoerwaarde bestaat uit landbouwprodukten. De landbouwsector is dan ook de hoofdactiviteit van Guatemala (57 % van de werkgelegenheid). De belangrijkste commerciële teelten zijn bananen (570000 t in 1979), katoenvezel (1520001) en vooral koffie (1620001). Het gemiddelde inkomen per hoofd bedraagt $ 790.
POLITIEK Ook in 1976 leden de Guatemalteekse pogingen tot annexatie van de Britse kolonie Belize (Brits-Honduras) schipbreuk. Belize wilde al lang onafhankelijkheid van Londen, maar had er steeds vanaf gezien omdat het in een eventuele territoriaal conflict met Guatemala niet zonder Britse militaire steun kon stellen. Het wil zeker geen deel van Guatemala worden aangezien de bevolking, grotendeels afstammelingen van negerslaven, vreest in dat geval een geminachte minderheid te worden. Zowel tijdens de vergadering van de VN als die van de nietgebonden landen werd aangedrongen op respect voor de territoriale integriteit van Belize en het zelfbeschikkingsrecht van haar bevolking. Panama, dat tot die tijd de eisen van Guatemala had gesteund, stemde vóór de resolutie, Mexico en Venezuela onthielden zich van stemming. Ook tijdens de bijeenkomst van de leiders van de Gemenebestlanden gaven deze hun steun aan het recht van zelfbeschikking van Belize.
De spanningen namen in 1977 dermate toe dat Engeland in juli van dat jaar marine- en luchtmachteenheden naar het gebied zond. Tijdens de daaropvolgende onderhandelingen eiste Guatemala minstens een brede strook naar de Caribische Zee, wat Belize weigerde. Uiteindelijk werden Groot-Brittannië en Guatemala het in febr. 1981 eens over de onafhankelijkheid van Belize. Guatemala heeft hiermee de aanspraken die het sinds 1859 op de Britse kolonie heeft, laten varen. Dec. 1976 gaf Amnesty International een rapport uit waarin zij stelde dat in Guatemala in 10 jaar ruim 20000 mensen waren terechtgesteld door leger en politie. Moorden en ‘verdwijningen’ waren aan de orde van de dag.
Het Guerrillaleger van de Armen (EGP), dat sinds 1975 in Guatemala actief is, ontvoerde in 1977 de ambassadeur van El Salvador. Hij werd vrijgelaten nadat tijdens de openingszitting van de jaarvergadering van de Inter-American Development Bank in Guatemala-Stad een verklaring van de EGP was voorgelezen. Dit was voor de centrale regering de aanleiding tot oprichting van het gehéime Anticommunistische Leger. Een lening van de VS, met respect voor de mensenrechten als voorwaarde, werd afgewezen. Het aantal politieke moorden nam steeds meer toe.
Op 5.3.1978 werden de presidentsverkiezingen gewonnen door generaal R.Lucas Garcla. Ruim de helft van de kiezers was thuisgebleven en 20 % van de stembiljetten was ongeldig gemaakt. De extreem rechtse Beweging voor Nationale Bevrijding (MLN) weigerde aanvankelijk de uitslag te erkennen. Het politiek geweld escaleerde steeds verder. In de anderhalf jaar na de ambtsaanvaarding van Lucas Garcla zijn minstens 2500 personen om politieke redenen vermoord of +'verdwenen'. De verheviging van de terreur was mede gericht tegen de onder president Laugerud opgekomen politieke organisaties en de daarmee gepaard gaande groei van sociale spanningen, die zich uitten in stakingen en massabetogingen.
Na de overwinning van de Sandinisten in Nicaragua kondigde de MLN de oprichting aan van ‘een nationaal front tegen de communistische subversie’. De dringende aanbevelingen van de VS om de terreur te matigen en enkele hervormingen door te voeren teneinde een ‘tweede Nicaragua’ te voorkomen, werden genegeerd. De politieke partijen werden weliswaar gelegaliseerd, maar de leiders ervan bijna tegelijkertijd vermoord. Uit protest hiertegen trad op 24.1.1980 vice-president F.Villagrain Kramer, een vooraanstaand gematigd progressief politicus, af. Ook de jezuïeten protesteerden tegen het geweld en de onderdrukking van de boeren, die op grote schaal van hun grond werden verdreven in gebieden waar olie is gevonden of waar dat wordt vermoed. In het binnenland begon de opbouw van een volksleger, waarbij zich veel Indiaanse boeren aansloten.
Op 31.1.1980 kwamen 40 mensen om bij een brand in de Spaanse ambassade. Deze was bezet door een delegatie van boeren die de ambassadeur een petitie wilde aanbieden en een onderhoud met de president forceren. De boeren probeerden daarmee hun klachten over het optreden van leger en politie in hun gebied onder de openbare aandacht te brengen. De brand ontstond bij de aanval door de politie.
Litt. R.Plant, Guatemala, unnatural disaster (1978).