Gepubliceerd op 17-01-2021

Duitse bondsrepubliek

betekenis & definitie

(Du.: Bundesrepublik Deutschland, BRD; ook: West-Duitsland), federatieve staat in Midden-Europa, 248590 km2. Hoofdstad: Bonn.

BEVOLKING De BRD bezat in 1979 een bevolking van ca. 61,4 mln. Het land heeft een traag groeiend inwonertal (0,2 % per jaar) als gevolg van een negatief geboortensaldo (geboortencoëfficiënt 9,4 %o; in 1978 sterftecoëfficiënt 11,8 %o), dat overigens gecompenseerd wordt door een positief immigratieoverschot. De BRD is nog steeds het EG-land met het grootste aantal buitenlandse arbeidskrachten (ca. 2 mln. op een aantal van 6 mln. in de EG-landen). De bevolking is evenals die in de rest van West-Europa onderhevig aan een versnelde vergrijzing: slechts 21 % is jonger dan 15 jaar en meer dan 15 % is ouder dan 65 jaar. De bij de geboorte verwachte gemiddelde levensduur is 68,3 jaar voor mannen en 74,8 jaar voor vrouwen. De Westduitse bevolking is in hoge mate verstedelijkt: 83 % woont in de steden.

ECONOMIE De inbreng van de primaire sector in de totale economie is gering: 6 % van de werkgelegenheid en bijna 3 % van het bruto nationaal produkt (BNP) hebben betrekking op de landbouw. Toch is de BRD na Frankrijk de grootste landbouwproducent van de EG. De 132300 km2 landbouwoppervlakte (61 % akkerland en 39 % weiland) vertegenwoordigen 14,3 % van de EG-landbouwoppervlakte. Dank zij het hoge rendement zijn (1979) de procentuele aandelen van de meeste landbouwprodukten in het EG-totaal groot: tarwe (7,7 mln. t; 14,5 % van de EG), bietsuiker (2,9 mln. t; 26,3 %), rundvlees (1,5 mln. t; 24,6 %), melk (23,7 mln. t; 27,3 %) en wijn (1 mln. t; 28,5 %). De BRD is ook nog een wereldproducent van varkensvlees (2,75 mln. t; 36,4 %), aardappelen (10,3 mln. t), hop (300001), gerst (8,1 mln. t; 20,1 %), eieren (28,5 % van de EG), fruit en groenten (12,9 % van de EG), boter (5710001) en kaas (735000 t). De Westduitse veestapel behoort tot de grootste in de wereld: 14,9 mln. stuks rundvee (19 % van de EG) en 22,7 mln. varkens (30 % van de EG).

De BRD is na de VS, de USSR en Japan de grootste industriemacht in de wereld. Dit blijkt uit de volgende gegevens. De BRD is een wereldproducent van elektriciteit (370 mrd. kWh in 1979; op de 4e plaats in de wereld en le in de EG), petroleumprodukten (raffinagecapaciteit van 154 mln. t; 6e in de wereld en 3e in de EG), staal (42 mln. t; 4e en le), aluminiumstaal (745000 t; 5e en le), kopermetaal (450000 t; 8e en 2e), loodmetaal (340000 t; 3e en le), zinkmetaal (3200001; 5e en le), kunstmeststoffen (4,4 mln. t; 6e en 2e), papier (6 mln. t; 4e en le), cement (35 mln. t; 6e en 2e), synthetische textiel vezels (7600001; 3e en le), plastics (6,8 mln. t; 2e en le), scheepsbouw (1200000 t; 4e en le) en auto’s (4,3 mln.; 3e en le). De industrie vertegenwoordigt 45 % van de werkgelegenheid en48%vanhetBNP. De uitvoer vertegenwoordigt ca. 25 % van het BNP. De BRD is met een in- en uitvoer van resp. 125 en 148 mrd. dollar de op één na grootste handelsstaat in de wereld en het land dat het grootste uitvoeroverschot heeft.

De uitvoer bestaat voor het grootste deel (nl. 90 %) uit fabrikaten. Ondanks deze in vergelijking met vele andere landen vrij gunstige situatie telde de BRD begin 1981 bijna 1,3 mln. werklozen (5,6 % van de totale beroepsbevolking). Zoals elk industrieland werd ook de BRD sinds 1973 met de energiecrisis geconfronteerd. Op steenkool na is de BRD in sterke mate afhankelijk van het buitenland voor ertsen en energiebronnen (59 %). De eigen stagnerende aardoliewinning (4,8 mln. t in 1979) vertegenwoordigt minder dan 5 % van het totale aardolieverbruik (105 mln. t in 1979). De eigen ijzerertswinning (amper 800000 t, tevens van geringe kwaliteit) vertegenwoordigt slechts 2,5 % van de totale verbruikte hoeveelheid.

De BRD is echter wel de op één na grootste EG-producent van steenkool (95 mln. t in 1979) en de grootste voor bruinkool (125 mln. t; 3e in de wereld). Steenkool en bruinkool zijn goed voor ca. tweevijfde van het totale Westduitse energieverbruik. De BRD doet ook in toenemende mate een beroep op atoomenergie: 12,1 mrd. kWh in 1974,36 in 1977 en ruim 40 in 1979. In tegenstelling met de aardoliewinning neemt de eigen aardgasproduktie gestadig toe: 17,8 mrd. m3 in 1975 en 20,5 mrd. m3 in 1979.

Het aantal buitenlandse toeristen overschrijdt jaarlijks de 13 mln., wat bijna evenveel is als in Frankrijk en Italië. De daarmee overeenstemmende inkomsten liepen in 1979 op tot ruim 4 mrd. dollar. Zowel naar de levensstandaard als naar het inkomen per hoofd behoort de BRD nog tot de rijkste landen ter wereld.

POLITIEK In mei 1974 werd Brandt als bondskanselier opgevolgd door H.Schmidt. In Schmidts regering kwamen de meeste bewindslieden uit het vorige kabinet weer terug. Een belangrijke verandering was wel dat Walter Scheel tot president werd gekozen. Minister van Buitenlandse Zaken werd zijn partijgenoot H.D.Genscher, die de voorgaande jaren minister van Binnenlandse Zaken was geweest. Tegenover Oost-Europa is Schmidt een verzoenend beleid blijven voeren. De betrekkingen tussen Bonn en Warschau zijn aanzienlijk verbeterd, wat van Poolse zijde in sterke mate op economische motieven berust.

De verhouding met de DDR, altijd al gespannen, werd in 1976 nog slechter, m.n. door de activiteiten van het Westduitse onderzoekbureau dat in de DDR de handelingen van officiële instanties die tegen het Westduitse recht indruisen, registreert. Na een impasse van een jaar kwamen in okt. 1977 de besprekingen tussen BRD en DDR weer op gang. Vervolgens raakte de BRD met de VS in conflict: de Duitse beslissing om aan Brazilië kerncentrales en een uraanverrijkingsfabriek te leveren, wekte bij de VS grote wrevel en openlijk verzet: Een bezoek dat Schmidt aan president Carter bracht, streek wel enigszins de plooien glad, maar de kanselier kwam niet van het besluit terug. In de EG heeft Schmidt, m.n. inzake het agrarische subsidiebeleid, enkele keren een harde houding aangenomen tegenover zijn partners. Op het gebied van de energiepolitiek trachtte hij zonder veel succes tussen Frankrijk en de VS te bemiddelen.

Tegen de Jungsozialisten (Juso’s) bleef Schmidt zich sterk afzetten. Hij stelde hen verantwoordelijk voor de verkiezingsnederlagen van de SPD. Schmidt heeft politiek altijd in de eerste plaats als economische politiek beschouwd. Met zijn economisch beleid nam hij een bijzonder sterke middenpositie in, waartegen moeilijk oppositie kon worden gevoerd. Links kon de s PD -leiding verwijten dat zij het kapitalisme in stand hield, maar rechtse oppositie tegen Schmidt was moeilijk, want de BRD bleef welvarend en stabiel. Door het Radikalenerlass (→ Berufsverbot) en de strenge maatregelen tegen de Rote Armee Fraktion kon de regering betogen dat veiligheid, orde en tucht bij haar in goede handen waren.

In deze situatie namen de csu en in mindere mate de CDU hun toevlucht tot een tactiek die men ‘pseudo-polarisatie’ zou kunnen noemen. In de Bondsdagverkiezingen van 1976 werden de tegenstellingen toegespitst op de terreinen van economische, sociale en onderwijspolitiek. De CDU/CSU ageerde vooral vanuit het alternatief ‘vrijheid of socialisme’, terwijl eigenlijk in Schmidts beleid weinig socialisme te bespeuren viel. De verkiezingsuitslag bracht de regerende coalitie weliswaar verlies toe, maar ze kon blijven regeren. Schmidt vormde opnieuw een liberaal-socialistisch kabinet. De CDU/ csu had 48,6 %, de SPD 42,6 % en de FDP 7,9 % van de stemmen gekregen.

Het was opvallend, dat de CDU/CSU in het zuiden veel meer winst had geboekt dan in het noorden. Hieruit trok Strauss niet ten onrechte de conclusie, dat zijn propaganda effectiever was geweest dan die van Helmut Kohl, voorzitter van en kandidaat voor decDU.Decsu nam zelfs het besluit om in de Bondsdag als zelfstandige fractie te gaan opereren, maar dit veroorzaakte zoveel opschudding dat het weer ongedaan werd gemaakt.

Ook binnen de SPD bleef onenigheid bestaan. Dit kwam m.n. naar buiten door een interview met de voorzitter van de Juso’s Klaus-Uwe Benneter in het marxistische tijdschrift Konkret. Hij had hierin verklaard dat het SPD-lidmaatschap voor de Juso’s geen bindend dogma was. Het meest geruchtmakend werd de passage, waarin hij de communisten tot medestanders en de christen-democraten tot ‘klassevijanden’ van de SPD verklaarde. Hierop schorste het SPD-bestuur Benneter met de bedoeling hem definitief uit de partij te stoten. De SPDsecretaris-generaal Egon Bahr probeerde daarbij een onderscheid te maken tussen enerzijds Benneter en aanhangers, anderzijds de andere Juso’s. De bestuurders van de Juso's schaarden zich echter achter Benneter.

Bondskanselier Schmidt heeft veel aandacht besteed aan het landelijk beleid ten opzichte van het terrorisme, dat in de jaren zeventig de nationale veiligheidswetten zwaar onder druk zette. Na een periode van betrekkelijke rust, volgden in 1977 de gewelddadige acties elkaar op (→ Baader-Meinhofgroep). Vooral CDU en csu hamerden meer en meer op het invoeren van drastische wetswijzigingen op het gebied van de nationale veiligheid, die echter tevens de weg vrijmaakten voor een algehele beknotting van de democratische rechten. Op 28.9.1977 dienden CDU/CSU, SPD en FDP een wetsontwerp in dat het isoleren van gevangenen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor terroristische daden, legaliseert. Al eerder waren de volgende antiterroristische wetswijzigingen doorgevoerd: 1. strafbaarstelling van het kapen van of het uitvoeren van een aanslag op een vliegtuig (1972); 2. verscherping van de bestraffing van gijzelingen en ontvoeringen (1972); 3. Radikalenerlass (1972) en Berufsverbot (1973); 4. nieuwe regeling in het Sr. van de rechten der verdediging (1974); 5. het strafbaar stellen van het stichten of lid zijn van een ‘misdadige vereniging'.

Begin 1978 benutte Schmidt het feit dat zijn minister van Defensie, Leber, ontslag had genomen, om enige ministersposten in handen van jongeren te geven. Lebers positie was onhoudbaar geworden na enige schandalen, waarvoor hij formeel de verantwoording droeg. In dec. 1977 werd nl. bekend dat drie personen die in 1976 op verdenking van spionage voor de DDR gearresteerd waren, inzage hadden gehad in hoogst belangrijke NAVO-documenten. In jan. 1978 werd vervolgens bekend dat onwettig afluisterapparatuur was aangebracht in het appartement van een secretaresse op het ministerie van Defensie, die van spionage verdacht werd. Naar aanleiding van deze feiten werd een onderzoek ingesteld en bleken er tientallen gevallen van onwettig afluisteren geweest te zijn. Op 1.2.1978 zag Leber zich genoodzaakt zijn ontslag aan te bieden.

In 1979 was het tien jaar geleden dat in de BRD de coalitie van SPD en FDP aan het bewind kwam en dat de christen-democraten naar de oppositie waren verwezen. Langzamerhand was voor de oppositie het uitzicht ontstaan op een overwinning bij de Bondsdagverkiezingen van 1980. In het najaar van 1978 was aan de opmars van de christen-democraten in de deelstaten echter een eind gekomen doordat de verhoopte overwinning bij de verkiezingen in Hessen uitbleef. De vroeger bereikte christen-democratische successen waren echter voldoende om de meerderheid te verkrijgen in de Bundesversammlung, het speciale kiescollege dat de president moet aanwijzen en dat bestaat uit de 518 leden van de Bondsdag en nog eens 518 door de deelstaten afgevaardigde kiesmannen. De christen-democraten zorgden voor enige opschudding door Bondsdagvoorzitter Karl Carstens als hun kandidaat aan te wijzen; de SPD wees erop dat Carstens in de jaren 1930 lid was geweest van de SA en ook op eigen aanvraag lid van de NSDAP was geworden. Bovendien was Carstens in opspraak gekomen toen bleek dat hij in de jaren zestig als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, van Defensie en bij de kanselarij wel degelijk op de hoogte was geweest van bij de grondwet verboden wapenleveringen aan spanningsgebieden in die periode.

Walter Scheel was bij gebrek aan een meerderheid van SPD en FDP niet bereid zich voor een tweede vijfjarige ambtstermijn kandidaat te stellen. Op 23.5.1979 werd Carstens zonder problemen tot president gekozen.

Na de verkiezing van de president ging de aandacht uit naar de strijd onder de christen-democraten over de vraag wie de CDU/CSU zou aanwijzen als kandidaat-kanselier en lijsttrekker voor de verkiezingen van okt. 1980. In die strijd moest de gematigde, maar zwakke CDU-voorzitter Helmut Kohl het afleggen tegen de Beierse premier en csu-leider Frans Josef Strauss. De deelstaatverkiezingen in Bremen (1979) brachten een nieuw element naar voren: de intrede van de ‘Groenen’ (Grünen), zoals de lijsten van milieubeschermers werden genoemd, in het parlement van een deelstaat. De ecologisten slaagden erin in Bremen de wettelijk vereiste drempel van 5 % te overschrijden.

Van het terrorisme en de mogelijke weerslag daarvan ging voor de regering-Schmidt in 1979 vrijwel geen gevaar meer uit. Er werden geen grote aanslagen meer gepleegd en geregeld werden gezochte personen gearresteerd. Dat had tot gevolg dat de minister van Binnenlandse Zaken, de liberaal Gerhart Baum, voort kon gaan met geleidelijk verzachten van de destijds genomen antiterroristische maatregelen. M.n. het veralgemeende onderzoek naar de loyaliteit van de kandidaten voor een staatsbetrekking, krachtens pas in 1978 genomen beslissingen, werd in 1979 grotendeels afgeschaft, ten minste in de door de SPD-FDP bestuurde deelstaten.

Op gebied van de buitenlandse politiek bleef de BRD een zeer actieve rol spelen. Bondskanselier Schmidt was één van de grote pleitbezorgers van het produceren en opstellen van nieuwe raketten voor middellange afstand in Europa. Schmidt maakte reizen o.a. naar Latijns-Amerika, de VS en enkele Oosteuropese landen. Na de Russische interventie in Afghanistan dec. 1979 heeft de Duitse regering in tegenstelling tot de regering van de VS, gepoogd de contacten met de USSR in stand te houden. Bondskanselier Schmidt bracht met o.m. zijn minister van Buitenlandse Zaken, Hans-Dietrich Genscher, een tweedaags bezoek aan Moskou. Na afloop zei Schmidt dat naar zijn oordeel de kans op onderhandelingen tussen Oost en West over middellangeafstandswapens groter was geworden. In de kwestie-Afghanistan was er daarentegen geen enkele toenadering bereikt.

Resultaat van de in de BRD gehouden algemene verkiezingen op 5.10.1980 was dat de sociaal-liberale coalitie onder leiding van bondskanselier Schmidt kon blijven regeren. Naar verwachting zal de invloed van de liberale FDP binnen deze coalitie in deze regeerperiode groter zijn dan voorheen, want de partij van vice-kanselier en minister van Buitenlandse Zaken, Genscher, vertoonde de grootste winst. De SPD boekte een lichte vooruitgang. De oppositiepartijen, de CDU en decsu, hebben flink verloren. De milieupartij van de Groenen die voor het eerst meedeed na betrekkelijk grote successen in enkele deelstaten, zag geen kans om meer dan 1,5 % van de stemmen te halen en komt niet in de Bondsdag. De overige politieke groeperingen, variërend van communisten tot de neonazistische NPD, verzamelden 0,5 %.

De SPD en de FDP hebben in nov. 1980 opnieuw een regeerakkoord afgesloten. De coalitiebesprekingen liepen uit op de formulering van een bezuinigingsprogramma, dat in grote lijnen beantwoordde aan de wensen van de FDP.

Litt. W.Treue, Die deutschen Parteien (1975); R.Rose (red.), Electoral behavior. A comparative handbook (1975); J.Dornberg, The new Germans: thirty years after (1976); J.Krejci, Social structure in divided Germany (1976).