Gepubliceerd op 17-01-2021

Cabaret

betekenis & definitie

[<Arab. chamarat, wijnhuis, <Fr., kroeg], o. (-s), theaterkleinkunst waarbij liedjes, sketches, conférences en parodieën elkaar afwisselen.

© Nederland. Ook in de jaren zeventig trokken Wim Kan en Toon Hermans volle zalen. Kan had m.n. met zijn oudejaarsconferences (1973 en 1979), die hij ook voor de televisie bracht, zeer veel succes. Het overlijden van Wim Sonneveld (1974), die o.a. in 1973 in de film Op de Hollandse toer speelde, betekende een gevoelig verlies voor de cabaretwereld. Tegen het einde van de jaren zestig waren verscheidene cabaretiers begonnen met soloprogramma’s. Fons Jansen deed dit trouwens al in 1962 met De lachende kerk.

Zijn programma Kwartetten (1971) had vier jaar lang succes en werd gevolgd door Fons Jansen 5 (1975) en Zullen we handhaven? (1980). Ook Seth Gaaikema (Tien miljoen geboden, 1971, Elf verdwazingen, 1973 en Seth nu, 1980), Paul van Vliet (The truth behind the dikes, 1973, Opus 10, 1974 en Vandaag of morgen, 1978—80), Rients Gratama (Regen op het bloemkoolcorso, 1974 en Alle hulde, 1980-81) en Herman van Veen (Dit kan er gebeuren, 1971, En nooit weerom, 1975 en Onder water, 1980—81) brachten succesvolle soloprogramma’s. Henk Elsinks programma Vrij entree werd enige jaren door de radio uitgezonden, evenals de archaïserende liedjes van Drs. P (pseud. van Heinz Polzer). Laatstgenoemde werd ook in België bekend. Guus Vleugel en Michel van der Plas schreven teksten voor het duo Gerard Cox en Frans Halsema (Wat je zegt dat ben je zelf, 1973).

Tegen het eind van de jaren zeventig zocht Cox elders in het theatervak emplooi en bracht Halsema het soloprogramma Je moet er geweest zijn (1979). Jasperina de Jong bracht programma’s op internationaal niveau (Jasperina’s grote egotrip, 1972, Jasperina solo, 1974). Een deel van haar succes dankte zij aan de teksten van Guus Vleugel. Voor haar show Josefien en Jaspenen (1976) werden de teksten geschreven door Lennaert Nijgh, Eric Herfst en Ivo de Wijs; voor Jasperina thuis best (1979) kwam het materiaal van m.n. Lennaert Nijgh.

Men zou kunnen zeggen dat het cabaret m.n. in de jaren zestig en althans in het begin van de jaren zeventig een bloeiperiode doormaakte. Sommigen waren echter van mening dat de verschuivingen in het maatschappelijk bestel onvoldoende tot uitdrukking kwamen in het traditionele cabaret, dat in de eerste plaats bedoeld is om het publiek te amuseren. Marijke en Sieto Hoving (Burgers op de bres, 1970, Jij en ik en 700 jaar stad, 1975, Oh, 1976, Viva Europa, 1979 en Zolang de voorraad strekt, 1980) en Jaap van de Merwe (Barrikade, 1973) hadden in de jaren zestig al politiek getint cabaret gebracht. Sommige cabaretiers, onder wie Frits Lambrechts (Moeder geef me nog eens raad, 1977) gingen min of meer op deze weg voort. Anderen legden de nadruk op absurde humor en staken de draak met onaantastbare opvattingen over fatsoen, goede smaak e.d. Vertegenwoordigers van deze richting zijn o.a.

Kees van Kooten en Wim de Bie, die hun programma’s aanvankelijk voor de radio en later voor de televisie brachten, en Wim Schippers die de televisieshows rond Fred Haché, Barend Servet en Sjefke van Oekel realiseerde. Groepen als Don Quishocking (Zand in je badpak, 1973, Afscheidstournee I, 1976 en Trappen op, 1978) en Tekstpierement (Wacht u voor de hond, 1976) volgden dit spoor. Dit was ook het geval met het cabaret van Ivo de Wijs (De wortels van het kwaad, 1972, Beschaafd amusement, 1974 en Formule 2, 1979-80) en het duo Freek de Jonge en Bram Vermeulen (Neerlands hoop in bange dagen, 1969, Een kannibaal als jij en ik, 1975 en Neerlands hoop interieur, 1976) die echter in hun veelal kolderieke teksten vaak blijk gaven van politieke geëngageerdheid. Na hun programma Bloed aan de paal (1978) gingen De Jonge en Vermeulen elk hun eigen weg. De Jonge bracht de soloprogramma’s De komiek (1979; waarvan de tekst in 1980 in boekvorm werd gepubliceerd) en De tragiek (1980-81). Een geheel eigen plaats neemt het Vrouwencabaret van o.a. Natascha Emanuels in (Een traan voor elke roos, 1977 en Medianeuroze, 1980).

Tegen het einde van de jaren zeventig verminderde de belangstelling van het publiek voor het cabaret, hoewel ook toen de ‘grote namen’ nog veel toeschouwers trokken. Sommigen signaleerden een matheid en ‘bloedarmoede’ in deze theatervorm die voor de vroegere maatschappijkritiek en geëngageerdheid in de plaats zou zijn gekomen en noemden een programma als Alle laatjes open (1979, bestaande uit oude succesnummers van Annie M.G.Schmidt, Guus Vleugel en Michel van der Plas) symptomatisch hiervoor. In deze periode beëindigde o.a. Frits Lambrechts zijn loopbaan in het cabaret. Toch werden er nog wel programma’s gemaakt waarin men tegen heilige huisjes durfde te schoppen: o.a. het door Marius Monkau en zijn medewerkers ‘politiek theater’ genoemd We staan er gekleurd op (1979), de soloshow De jongste dag (1979) van Rutger Weemhoff en het optreden van Robert Long en Leen Jongewaard in Duidelijk zo? (1980-81).

België In Vlaanderen is er nooit een echte cabarettraditie tot stand gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog zijn daartoe wel pogingen ondernomen, vooral in de jaren zestig, door diverse studentengezelschappen, waaronder Malingenkolder onder leiding van Lieven Paemen, Brustukadorusch onder leiding van Bert Verhoye, en Rommelpot onder leiding van Piet Pireyns. Mede door het gebrek aan goede tekstschrijvers is de belangstelling verschoven naar de kleinkunst, de na 1960 opgekomen benaming voor veelal vrijblijvende liedjesprogramma’s, al dan niet voorzien van cabaretelementen. In dit genre traden o.a. Sjef Vanuytsel, Jan de Wilde en Wannes van de Velde naar voren. Laatstgenoemde en ook Willem Vermandere brachten folkloristisch aandoende liederen.

Met het cabaret verwante chansons werden gezongen door o.a. Wil Ferdy, Kor van der Goten en Hugo Raspoet. Miel Cools inspireerde zich op het Franse chanson. Solocabaret werd door o.a. Gerard Vermeersch, Jef Burm, Gaston Durnez, Jos Ghysen en Louis Verbeeck gebracht. In Heist wordt het Humofestival gehouden dat evenals de manifestatie van Nekka (Nederlandstalige kleinkunst Antwerpen) een elk jaar terugkerend evenement is.

Urbanus van Anus (eigenlijk: Urbain Servranckx) trachtte typisch Vlaams cabaret te brengen dat aansloot bij de Vlaamse traditie van revues en bonte avonden. Vuile Mong en zijn Vieze Gasten stelden zich kritisch op en trachtten een nieuwe stimulans te geven door het publiek bij hun optreden te betrekken. Tot de weinige echte cabaretgroepen van na 1970 behoort Melopee, die de aandacht trok op het festival Cameretten in Delft.

Litt. W.Ibo, Cabaret, wat is dat eigenlijk (1974); J.van de Merwe, Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten! (1974).