m. (-en), (ook: biologische indicator, indicatororganisme), organisme waarmee een verandering of verontreiniging van het milieu kan worden gesignaleerd.
© Het principe achter het gebruik van bio-indicatoren is dat de natuurlijke samenstelling van een levensgemeenschap wordt bepaald door de fysische en chemische eigenschappen van het ecosysteem. Zo is het zinkviooltje karakteristiek voor de flora op zinkhoudende gronden. Een voldoend grote verandering in de abiotische factoren van het ecosysteem — b.v. ten gevolge van koelwaterlozing, ruilverkaveling, lozing van veel goed afbreekbaar organisch materiaal, introductie van toxische stoffen - zal dus leiden tot een gewijzigde samenstelling van de levensgemeenschap, b.v. een verschuiving in aantallen, verdwijnen van bepaalde soorten en introductie van nieuwe.
Het voordeel van het gebruik van bio-indicatoren is dat zij erg gevoelig zijn en dus vroegtijdig aangeven dat er een verstoring is opgetreden. Voorbeelden hiervan zijn de vroegtijdige neurologische afwijkingen en sterfte bij katten in het geval van de → minamataziekte (SI), het verdwijnen van korstmossen ten gevolge van luchtverontreimging, de aanwezigheid van Escherichia coli (een darmbacterie) bij faecale verontreiniging van water. Bovendien geven bio-indicatoren een integratie van de toestand over langere termijn in het ecosysteem. Dit in tegenstelling tot een chemische of fysische analyse van een monster, die slechts een momentopgave geeft. Bij onderzoek naar effecten op langere termijn kijkt men niet alleen naar het voorkomen of afwezig zijn van bepaalde organismen, maar ook naar de accumulatie van stoffen in organismen, b.v. de accumulatie van lipofiele bestrijdingsmiddelen of zware metalen in mosselen als graadmeter voor de milieubelasting. Men maakt ook gebruik van subletale veranderingen in organismen, b.v. beschadiging van het blad of verminderde groei.
Bio-indicatoren vormen een graadmeter voor de toestand van het gehele milieu, maar zijn slechts zelden in staat de specifieke milieuaantasting aan te geven. Combinaties van verschillende soorten organismen als bio-indicatoren geven betere informatie dan het gebruik van slechts één soort; de verschillende organismen hebben immers verschillende toleranties voor allerlei factoren. Bio-indicatoren zijn niet geschikt als graadmeter voor zeer grote veranderingen in hun milieu, doordat zij in die gevallen onmiddellijk sterven. Een nadeel van het gebruik van bio-indicatoren is nog dat er, voordat een organisme als zodanig gebruikt kan worden, veel proeven nodig zijn om de milieu-eisen van dat organisme te leren kennen, biologische afbreekbaarheid, maat voor de snelheid waarmee een stof wordt afgebroken in de natuur door biologische processen. De biologische afbreekbaarheid van een milieuvreemde stof bepaalt de verblijftijd van die stof in het milieu. Stoffen die slecht biologisch afbreekbaar zijn, noemt men persistent of recalcitrant.