Amerikaans socioloog, *29.7.1920 New York. Gouldner studeerde sociologie aan Columbia-universiteit.
Van 1947-51 was hij verbonden aan de universiteit van Buffalo, van 1951— 52 aan Standard Oil Cy., New Jersey, van 1952— 54 aan Antioch College te Yellow Springs, Ohio en van 1954-59 aan de universiteit van Illinois te Urbana. Sinds 1959 is hij hoogleraar aan Washington-universiteit te Saint-Louis, Missouri. Daarnaast vervulde hij een groot aantal hoogleraarschappen in Europa, waaronder van 1972-76 aan de Universiteit van Amsterdam. Gouldner heeft zich ontwikkeld tot een van de scherpste critici van de functionalistische sociologie. Via een kritiek op de methodologische vooronderstellingen en de ideologische componenten van het functionalisme is hij gekomen tot een hermeneutisch-kritische benadering van de sociologie, waarbij hij de historische voedingsbodem voor sociologische theorievorming tot onderzoeksobject heeft gemaakt. Werken: Studies in leadership (1950), Patterns of industrial bureaucracy (1954), Wildcatstrike (1955), Emile Durkheim’s socialism and Saint Simon (1958), (met R.A.Peterson) Notes on technology and the moral order (1962), (met H.P.Gouldner) Modern sociology (1963), Enter Plato.
The origins of western social theory in ancient Greece (1965), (met S.M.Miller) Applied sociology. Opportunities and problems (1965), The coming crisis of western sociology (1970; Ned. vert. De naderende crisis van de westerse sociologie, 1975), For sociology (1973), The dialectic of technology and ideology. The origins, grammar and future of ideology (1976), The future of intellectuals and the rise of the new class (1979).