Ecologisch-evolutionaire theorie die zegt dat in een milieu met lage dichtheden en weinig concurrentie een levenscyclus voordelig is met hoge reproductie en korte levensduur terwijl in een milieu met hoge dichtheid en sterke voedselconcurrentie een levenscyclus optimaal is met lage reproductie, lange levensduur en hoge investering in de nakomelingen
De letters r en K zijn afgeleid van de logistische populatiegroeivergelijking. De parameter r staat voor de intrinsieke populatiegroeisnelheid (toename per tijdseenheid per aantal aanwezig) die gerealiseerd wordt bij lage dichtheid. K staat voor de dichtheid die na lange tijd bereikt wordt; K staat ook bekend als het draagvermogen (“carrying capacity”) van het betreffende milieu.
De r- en K-selectietheorie gaat terug op Robert MacArthur die in een artikel uit 1962 opmerkte dat de klassieke behandeling van de evolutietheorie geen rekening houdt met het negatieve effect van hoge dichtheden. Hij bewees met een populatiegenetisch model dat elke soort die toegroeit naar de maximale dichtheid geselecteerd wordt op een zo hoog mogelijke waarde voor K. Echter in milieus waarbij door verstoringen de dichtheid steeds laag gehouden wordt is een hoge waarde van r voordelig. MacArthur ging er van uit dat er een negatief verband is tussen r en K: je kunt niet beide parameters tegelijkertijd maximaliseren.
De oorspronkelijke theorie is door Eric Pianka verregaand gepopulariseerd in een zeer invloedrijk artikel uit 1970. Hij stelde dat levenscycli gecatalogiseerd kunnen worden langs een continuüm van hoge reproductie, sterk kolonisatievermogen en korte levensduur aan de ene kant en lage reproductie, sterke concurrentiekracht en lange levensduur aan de andere kant. Deze versie is in de latere literatuur gaan domineren waarbij “r-strateeg” en “K-strateeg” steeds meer werden gebruikt als etiketten die op soorten geplakt werden zonder verwijzing naar het effect van dichtheid.
In de lijn van de r- en K-selectietheorie wordt de mens een K-geselecteerde soort genoemd.