Minkukel - (door striptekenaar Marten Toonder in 1963 gemunt in het boek Tom Poes en de kukels; kukel is ‘IQ’ in het jargon van Toonder, een minkukel heeft een laag IQ), slang voor ‘sufferd, oen, sukkel’.
Een interessante opleving (revival dus) kent het woord ‘minkukel’. Als ik me niet vergis is dit woord door Marten Toonder ca. 1962 geïntroduceerd in de strip ‘Tom Poes en het Kukel’ (of ‘Heer Bommel en het Kukel’, laten stripfanaten mij verbeteren). Onze Taal, november 1978
Op de inhoud van Massons lezing gingen we vanzelfsprekend niet in. Een minkukel, noemden ze hem. Bert Hiddema: Wiener bloed, 1986
Zonder te willen vervallen in verwaandheid of een te grove vorm van onbescheidenheid: een mislukte minkukel ben ik niet. Boudewijn Büch in Man, april 1987 Haar minnaars zijn zonder uitzondering minkukels die altijd gauw weer aan de kant worden gezet. NRC Handelsblad, 18-03-88
Han was lijstaanvoerder en wilde niets te maken hebben met minkukels van linkse partijen. Het Parool, 08-10-88
Want zelfs de grootste minkukel kan zonder veel hersenarbeid in een geslaagd zakenman veranderen. Nieuwe Revu, 19-03-97