(Eng.), optreden (van popmuzikanten); schnabbel. Jargon; sinds eind jaren zeventig.
Als de band weer eens een ‘gezellige gig’ in den lande heeft, lijkt men al dik tevreden. Oor, 30-11-85
2 benefietgigs voor Greenpeace. Backstage, april 1986
Mijn nieuwste broek oogstte veel succes en om half vier waren we op weg naar mijn eerste gig. Bert Jansen: En nog steeds vlekken in de lakens, 1988, heruitgave
Z’n laatste gig in Holland was in B14 in Rotterdam met Misja Mengelberg. J.A. Deelder: Modern Passé, 1988
In principe kan ik nu mijn eigen gigs krijgen, dus vind ik dat ik dat ook moet doen. HP/De Tijd, 28-11-97