Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Uit den band springen

betekenis & definitie

D.w.z. zich niet houden aan tucht en regel.

Sedert de middeleeuwen is de uitdr. bekend; vgl. Sp. d. Leken 190 r Woudese bi tide hair kinderen dwinghen ende lietse niet wten bande springen. De uitdr. is oorspronkelijk gebruikt van een vat, dat springt, waarbij de banden, dat zijn de hoepels (vgl. hd. Faszband2), los gaan, gelijk duidelijk blijkt uit Vondel's Noah, vs. 1138; 1507: De hemel springt, gelijk een volle waterton, aan duigen uit den bant (vgl. hd. aus RandundBandsein); Winschooten, 15: Uit den bandspringen, dat is, verwilderen, agteruitslaan; Halma, 39: Uit den band springen, verwilderen, s’écarter de son devoir, Sewel, 57: Uit den band springen, to shake off obedience; fri.: ut 'e ban springe of spatte. Syn. was in de 17de eeuw uit of buiten den bochtspringen; zie Ndl. Wdb. III, 21; Jord. II. 100: Hij haatte landziekig gezeur over het buiten-den-bocht springen; vgl. de syn. zegswijzen buiten den band springen (in Nkr. II, 26 Juli p. 4); buiten de duimen springen (Jord. 245); over de streng slaan (eig. van een aangespannen dier); buiten den pot pissen (veelal van echtbreuk).