Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Naar de haaien gaan of zijn

betekenis & definitie

D.w.z. te gronde gaan, onherroepelijk verloren zijn, dood zijn (zie o.a. Nkr. 11,17 Mei p. 3; VI, 16 Nov. p. 2; Kmz. 27) of naar de pieren gaan, zooals de Vlamingen zeggen (ook in Twee W.B. 95), naar kapitein Jas gaan (Indië; Harreb.

I, 357; Ndl. Wdb. VII, 228). Oorspr. van een over boord gevallen of gezetten matroos gezegd; vgl. het eng. to go to the dogs; hd. vor die Hunde, die Hühner gehen en de synonieme uitdr. naar den keldergaan of kelderen (in Nkr. VIII, 31 Jan. p. 2), noa beppe's kelder(Molema, 29), naargrootje -, zijn ouwe moer -, ad patres gaan; naar de pieltjes of pieleendjes (Harreb. III, CXLVI); naar de knoppen, klooten, kwaartjes, vaantjes zijn (Rutten, 115 b; Antw. Idiot 680; 671; 730; 1308); naarden dieperik gaan; naarden kabeljauw zijn; naar den kabeljauwkelder trekken (= verdrinken; Waasch Idiot. 173 b; 318 a; Ndl. Wdb. VII, 806); naar de kiele zijn (Land. 6; S. en S. 6); naar t pierenland, bij Peerken den doodzijn naar t Pierengeland gaan (t Daghet XII, 142; Tuerlinckx, 500); in 't pïrkesland gân (Woeste, 200 a); na de bömkes gan (KorrespblattXXIII, 33). Vgl.’Voor de haaien zijn’.