Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Jan(tje) van Leiden

betekenis & definitie

Voorkomende in de uitdr. zich meteen Jantje van Leiden van iets afmaken, d.i. zich met een ‘mooi praatje’ van iets afmaken.

Jan van Leiden of Jan Beukelszoon, het hoofd der Wederdoopers, stond in de 17 eeuw bekend als een man ‘die door syne bedriechlicke scherpsinnicheydt ende cloeckheydt’ de menschen wist te bedriegen. Een geschiedschrijver uit dien tijd, Lamb. Hortensius, noemt hem ‘ingenium subdolum, ad simulandum et dissimulandum quodlibet promptum’ en spreekt van zijn ‘loos verciersel’ (verdichtselen), zijn ‘schalck en gheveynst’ gemoed en zijn ‘vleyende redenen’. Hij stond dus bekend als een mooiprater. Vooral de ‘looze vercierselen’ zullen aanleiding gegeven hebben tot de in de 17de eeuw gebruikelijke zegswijze het afleggen met Jan van Leyen, d.i. iemand met een mooi praatje afschepen, zich met een mooi praatje van iets afmaken, dat we lezen bij Coster 510, vs. 428; Lichte Wigger 19 v; Pamfl. Muller 662 (anno 1608), 3 r V.

Janus,
330: Als het daarop aankomt, dan legt hij het met Jan van Leyen af. Hieruit heeft zich de tegenwoordige beteekenis van ‘ontwijkende praatjes’ ontwikkeld, die reeds in de 18de eeuw bij Tuinman I, 232 op den voorgrond treedt: zo maakt men een aflegger met Jan van Leiden, dat zegt men boertende wanneer men iets niet uitleggen wil.Naast deze zegswijze is ook bekend afloopen met een Jantje van Leiden, d.i. met iets onbeteekenends afloopen, op niets uitloopen, bij Harreb. I, 356 nog: Hij laat het met Jantje van Leiden afloopen; daarna kreeg ‘een Jantje van Leiden’ de beteekenis van een ontwijkend antwoord, een onbeduidend praatje, o.a. Het Volk, 4 Nov. 1913, p. 6 k. 4: De burgemeester maakte er zich in zijn antwoord vrijwel met een Jantje van Leiden af; De Arbeid, 15 Nov. 1913, p. 1 k. 1: Hij maakte zich er af met een Jantje van Leiden.