Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Have en goed

betekenis & definitie

D.w.z. al iemands bezittingen; mnl. have ende goet; hd.

Hab(e) und Gut; eng. goods and chattels. Eig. verstond men onder have de roerende goederen, die men in de middeleeuwen ook noemde havelijc goet en in de 17de eeuw tilbare have (Hooft). Vgl. Plantijn: Have ende goedt, substance, des biens meubles, substantia, bona, orum opes; zie verder Mnl. Wdb. III, 181; Ndl.

Wdb. VI, 128; Joos, 57: have en goed; have en erf, al wat men bezit.