D.i. zwijg! vertel het medegedeelde niet verder.
Ontleend aan den Bijbel, waar de hand op den mond leggen gebezigd is in den zin van Gode zwijgen, niet murmureeren. Vgl. Job. 21, 5: Siet my aen, ende wordet verbaest; ende legget de hant op den mont; 39, 37: Siet, ick ben te geringe, wat soude ick u antwoorden? ick legge mijne hant op mijnen mont. Vgl. nog De Brune, 326: Tand voor tongh is goed devijs; het Zuidnederl. iemand iets hand voor tonge zeggen, d.i. op voorwaarde, dat hij er over zal zwijgen; Ndl. Wdb. V, 1767. Vgl. den vinger op den mond leggen (Vondel, Roskam, vs. 63); de lippen voorde tanden houden; hd. die Hand aufden Mund legen; eng. to put one's finger to one's Ups. Zie mondje toe!