Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

Baliekluiver

betekenis & definitie

Een leeglooper, ook los werkman; eig. iemand die met zijn gezicht over de balie, de brugleuning hangt, ‘over de baddering kneist’ en daaraan, vooral omdat hij gewoonlijk pruimt, schijnt te kluiven; vandaar dat hij ook leuningbijter genoemd wordt (Zandstr. 38; 47: leuningbijten; Köster Henke, 39), een naam, die te vergelijken is met het hd. Fenstérbeiszerin, Rahmenfresserin, Fensterrahmknauplerin, vrouw die steeds voor 't venster zit uit te kijken.

Synoniem van het ww. baliekluiven (zie o.a. Onderm. 57; Het Volk 17 Juli, 1914 p. 3, k. 1) is het westvl. aan de balie hangen, arm zijn, eig. over de balie hangen bij gebrek aan vast werk. Ook is te vergelijken bruggebijten, dat men leest in het Handelsblad, 13 Dec. 1906 ochtendbl. 2de blad, kol. 1: Op harde banken te bruggebijten en het budget van Publieke Werken te zien afrollen is maar half interessant; kol. 2: En weer gingen we zitten bruggebijten op de harde banken. Hiernaast een bruggebijter in Nw. Amsterdammer, 8 Mei 1915 p. 11, k. 3: Er is toch nog wel werk buiten het uwe, en wij zijn niet allen bruggebijters. In het Maastrichtsch een balenger (= baliehanger?). Zie ook het artikel een pilaarbijter en vgl. nog de Berlijnsche zegswijze: Der spuckt auch den Schwänen auf die Köpfe, er ist brotlos und lungert herum (Erdmann, 1900, bl. 206).