ZIMMERMAN (Johan Carl), geb. 18 Mrt. 1828 te Batavia en overl. 30 Sept. 1888 te Amsterdam. Hij ontving zijn opvoeding meerendeels ten huize van zijn oom Willem Zimmerman, makelaar in suiker en letterkundige te A'dam, gehuwd met een dochter van den dichter Barend Klijn (kol. 700), bezocht eerst de lagere school van het ‘Nut’, vervolgens de fransche school en stond bij al zijn onderwijzers bekend als een vlugge, schrandere knaap. Op meer dan één kantoor voor den handel opgeleid, het laatst op dat van zijn bovengenoemden oom, verwierf hij ook hier veelszins den lof van zijn meerderen. In de eerste plaats ‘koopman’, had Zimmerman ten allen tijde een open oog en oor voor letteren en kunst. Als jongeling van weinig meer dan 20 jaren hield hij reeds letterkundige voordrachten in de Hollandsche Maatschappij van Letterkunde en in ‘Felix Meritis’. Met de amsterdamsche hoogleeraren Beijerman en Veth, met Potgieter, van Hoëvell e.a. mannen van beteekenis stond hij in vriendschappelijke betrekking. In het staatkundige was hij een bewonderaar van Thorbecke, in het letterkundige van Potgieter, den toenmaligen leider eener nieuwe school. Hij dweepte met de omwenteling van 1848 en met de liberale koloniale politiek van later dagen. Breed ontwikkeld, schaarde hij zich in alles gaarne onder de partij van den vooruitgang. Weldra was de jonge Zimmerman een bekende figuur in de stad zijner inwoning. Eerst als makelaar in suiker, later als leider van een bankierszaak, nam hij een veelzijdig aandeel in het maatschappelijk leven van zijn woonplaats, van zijn vaderland.
In 1853 trad Joh. C. Zimmerman in 't huwelijk met J acoba Vrolik, een dochter van den amsterdamschen hoogleeraar W. Vrolik (kol. 1367). Een jaar vroeger was hij mederedacteur van de Gids geworden, wat hij 24 jaar gebleven is (van 1852-76). Ook als lid der Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en als voorzitter der Rijksacademie van Beeldende kunsten had hij zijn verdiensten.
Van Zimmermans vele keurig gestileerde opstellen in de Gids verwierven bovenal naam zijn Chequeriana, zijn Mozaiek en zijn Splinters; voorts zijn Samenspraken zonder zin, zijn Liefen leed uit hetleven van een ondermeester, De hoofdstad van Polderland en Hoe men een groot man wordt. Ook zijn Letterkundige kritieken in de Gids werden gretig gelezen, zoomede zijn Portretten, waarvan vooral die van Bakhuizen van den Brink en van Potgieter door juistheid van teekening uitmunten. Om zijn lossen, gemakkelijken schrijftrant heeft men Zimmerman met recht een ‘improvisator met de pen’ genoemd. Wat hij schreef was gewoonlijk in eens klaar en behoefde geen correctie. Een aantal zijner tijdschriftartikelen, door hem zelf vereenigd, zijn afzonderlijk uitgegeven onder den titel Chequeriana door Bernard Koster Jr. (het pseudoniem waaronderZ. ook in de Gids geschreven had. Een andere schuilnaam van hem in datzelfde tijdschrift was Darie Wetan). Van Z.'s overige geschriften noemen wij: Het tweede eeuwfeest van het Weeshuis der Nederduitsche Hervormde gemeente te Amsterdam (1858; geschreven in vereeniging met J.P. Hasebroek, L.S.P. Meijboom enAnt. Schouten). Bekend is voorts zijn uitgave van Potgieters werken. Proza, poezij, kritiek. 18 dln. (1885 en '86). Vroeger had hij gegeven: Een bundel liederen en gedichten van Potgieter (1881).
Na den dood zijner vrouw (gest. 1874), leidde de eens zoo krachtige en opgewekte man een droef en somber bestaan.
Zie: H.P.G. Quack, Beelden en Groepen (1892) 367; dez. in de Gids 1888, IV, 177; Ned. Spect 1888, 325.
Zuidema