WYCKERSLOOTH (Cornelis Lodewijk baron van), zoon van Mr. Jacobus baron v.W. van WeerdesteinenAnna Catharina baronnesse Ram van Schalkwijk, geb. te Haarlem 25 Mei 1786, overl. te Oegstgeest 10 Nov. 1851. Hij genoot het eerste onderricht van een tweetal uitgeweken fransche priesters, die onderkomen hadden verkregen in zijn ouderlijk huis. 9 Nov. 1800 kwam hij naar Borg, een kostschool in het Munstersche gelegen, waar hij, nogmaals onder leiding van priesters uit Frankrijk gevlucht, een volledigen cursus heeft doorgemaakt in de klassieke letteren en wijsbegeerte. Ofschoon het verlangen naar 't priesterschap toen reeds bij hem was ontwaakt, vertrok hij eerst naar Brussel, waar sedert het opheffen der universiteit van Leuven een gedeelte der studiën was overgebracht, om aldaar in de rechten te gaan studeeren. Na twee jaren vertoevens te Brussel besloot hij den roep naar het priesterschap te volgen. Ofschoon het seminarie van het vicariaat van den Bosch hem gaarne onder zijn theologanten had opgenomen, moest hij toch, wijl zijn vader te Haarlem woonde, op uitdrukkelijk verlangen van den vice-superior, mgr. Ciamberlani, het seminarie te Warmond betrekken. Hier
werd zijn naam 1 Oct. 1806 onder de theologanten ingeschreven, ofschoon hij feitelijk eerst in Jan. 1807 op het seminarie is gekomen. Na vierjarigen cursus is hij 25 Juni 1811 te Paderborn tot priester gewijd.
Naar het seminarie van Warmond teruggekeerd, werd hij aldaar aanvankelijk assistent-hoogleeraar in de theologie, in 1816 tot gewoon-hoogleeraar bevorderd en is dat gebleven tot 1833, toen zijn wijding tot bisschop van Curium volgde. Uit dit tijdvak van zijn leven moet vooreerst erop gewezen worden dat Willem I in 1814 door zijn bemiddeling een aantal kostbare kerksieraden aan het seminarie te Warmond heeft geschonken, welke voorheen de kapel van koning Lodewijk in het paleis te Amsterdam hadden toebehoord. Verder op de krachtige ondersteuning welke het katholieke onderwijs in Holland van hem heeft ondervonden. Zoo was hij in 1817 één der medestichters van Hageveld onder Velzen, bestemd om voorbereidend onderwijs te geven aan de toekomstige priesterschap van Holland en Zeeland. De voortreffelijke opvoeding, welke hij zelf te Borg had genoten, stond hem daarbij voor den geest. Met den president van Warmond, Chedeville, is hij ook de eerste provisor van dat klein-seminarie geweest. En toen in 1822 een geheel nieuw seminarie-gebouw te Warmond moest opgetrokken worden, steunde hij deze onderneming zoowel uit eigen middelen als met een beroep op de milddadigheid zijner familieleden; door hem werd dan ook de eerste steen van het nieuwe gebouw gelegd. Ook voor r.k. jongelingen, die zich niet tot den geestelijken stand geroepen voelden maar aan onze hoogescholen zouden gaan studeeren, wenschte hij een inrichting van voorbereidend onderwijs op vaderlandschen bodem en naar den trant van Hageveld in het leven te roepen. Tot dat doel kocht hij in 1831 het heerenhuis der Wassenaers te Katwijk a/d. Rijn en stichtte daar nog in hetzelfde jaar het Sint Willibrordus-college, dat aanvankelijk onder leiding kwam van seculiere priesters uit het aartspriesterschap Holland en Zeeland. Ten slotte zij nog vermeld zijn zorgen voor onze missies in de overzeesche bezittingen. Reeds in 1823 begon hij de belangen der missie in Suriname zich aan te trekken; vooral aan zijn bemoeiing en ondersteuning moet het toegeschreven worden dat dit zwaar en ondankbaar arbeidsveld in die dagen niet is prijs gegeven. Bij decreet van 17 Febr. 1827 werd hij door de Propaganda aangesteld tot procurator der Holl. missie in West-Indië. Op 7 Febr. 1832 benoemde Gregorius XVI hem tot bisschop van Curium i.p.i. De paus wilde daarmede de gelegenheid openstellen dat het priesterschap en het vormsel op nederlandschen bodem en van een inheemschen bisschop konden ontvangen worden. Toch duurde het nog tot 10 Juli 1833 alvorens het koninklijk besluit verscheen, waarbij het verzoek van v.W. werd ingewilligd om de bisschoppelijke wijding te mogen ontvangen. Deze geschiedde 15 Sept. daaropvolgend te Munster. Als bisschop van Curium bleef mgr. v.W. het familiewapen voeren: een arend van keel, getongd en genageld van azuur, op gouden schild. Als wapenspreuk koos hij: ‘Demissa capit superna respicit’. In Oegstgeest had hij onderwijl de buitenplaats ‘Duinzigt’ aangekocht, liet er een aanzienlijk huis op bouwen en heeft daar tot zijn dood toe gewoond. De eenige bisschop zijnde in de uitgestrekte hollandsche missie, heeft hij aan duizenden het vormsel toegediend, niet minder dan 72 kerken geconsacreerd en in zijn huiskapel te Oegstgeest aan zeer velen de priester- en overige wijdingen verIeend. Warmond en Hageveld bleven ook thans zijn milddadigheid ondervinden. Toen in 1843 een nieuwe, geheel vrij staande kapel bij het seminarie te Warmond zou gebouwd worden, was het wederom mgr. v.W., die als bijzondere weldoener den eersten steen van dit kerkgebouw heeft gelegd. Hetzelfde geschiedde ook bij den bouw van het nieuwe Hageveld te Voorhout op 11 April 1846. Op nog grooter schaal dan voorheen heeft hij gedurende zijn episcopaat voor het welzijn der missies in onze kolonies kunnen waken. Want bij decreet der Propaganda van Juni 1844 werd hem bij zijn protectoraat over de missies van W. Indië ook nog de zorg voor de tijdelijke belangen der missies in O. Indië opgedragen. Ten slotte zij nog gewezen op zijn verdiensten jegens het katholiek lager onderwijs. Toen bij koninklijk besluit van 12 Nov. 1840 een commissie in het leven werd geroepen om onderzoek in te stellen naar de bezwaren, welke in het midden werden gebracht tegen de wet op het lager onderwijs van 1806, benoemde Willem II hem tot één der leden. Wat hij in den boezem dier commissie voor de hem toe vertrouwde belangen heeft verricht, wordt door een kundig beoordeelaar als president v. Vree zeer gewaardeerd: ‘wij houden het voor zeker, zoo zegt hij in de nekrologie van v.W., dat de pogingen van mgr. v. Curium het hare hebben bijgebracht tot het koninklijk besluit van 2 Jan. 1842, alsook tot het uitdrukkelijk opnemen van de vrijheid van onderwijs in de Grondwet [van 1848]’. Nog in zijn laatste levensjaar stichtte hij naast ‘Duinzigt’ een gesticht ter verpleging van weezen en oude vrouwen; de buitenplaats zelve werd door hem bestemd vooreen kweekschool van missionarissen in Oost- en West-Indië, maar bleef totnogtoe ongebruikt.
Portret, origineel, kniestuk, door Charles v. Beveren in het Sint Willibrordus-college te Katwijk Binnen; gegraveerde portretten, zie van Someren, Catal. v. gegr. portretten III, 6241-6246.
Zie: de Katholiek, 1851, II, 273; 1874, I, 365; 1897, II, 89; 1898, I, 187; 1899, I, 447; Handboekje v.d. zaken derr.k. eeredienst IV, 253; V, 181; VI, 283; Registrum alumnorum Sem. in Warmond (h.s. Sem. te Warmond); de Kath. Illustatie, XXXIII 124; Allard, Antonius van Gils, 117; Arn. v.d. Velden, De r.k. missie in Nederl. Oost-Indië 76; Rietstap, Wapenboek II; Albers, Gesch. v.h. herstel der hierarchie in de Nederl. I en II passim; Studiën LXXV, 37.
Hensen