NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Wit, gerrit

betekenis & definitie

WIT (Gerrit), geb. 1824 te Zaandijk, gest. 10 Sept. 1855 te Utrecht. Hij begon in 1842 voor rekening van het ‘Fonds van den Landbouw’ zijn studie aan 's Rijks Veeartsenijschool en werd aldaar 18 Juli 1846 met veel lof tot veearts 1e klasse bevorderd. Hij werd in den Helder geplaatst, doch verhuisde in Nov. 1847 naar Nieuwer-Amstel, alwaar hij 30 Dec. 1850 zijn diploma als plattelands-heelmeester verkreeg. Op 1 April 1851 werd hij leeraar aan 's Rijks Veeartsenijschool, om onderwijs te geven in kruidkunde, de leer der voedende en vergiftige inlandsche planten, geneesmiddelleer, recepteerkunst, leefregelkunde, gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie. Wit werd in 1851 lid van het Centraal Veeartsenijkundig Genootschap. Hij schreef over verschillende veterinaire onderwerpen in Het Repertorium. Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang: Behandeling van gewrichtswonden met plumbum aceticum; in Magazijn voor Veeartsenijkunde door Numan

en Wellenbergh: Tympanitis bij het rund; behandeling beenbreuk rund; beenbreekziekte idem; middelen tot verbetering der veeartsenijkunde in Nederland; amputatio uteri; werking van kwikzalf; vergiftiging varkens doorsolanine; boosaardige dekziekte der paarden; typhus abdominalis paard; besmetting en oorzaken der longziekte bij het rundvee; het niet boteren der melk; onvolkomen ontsluiting van het osteum uteri; vergiftiging door acidum arsenicosum; embryotomie bij de groote huisdieren; crusta labialis; paarden- of steenbil bij kalveren.

Schimmel

< >