WILLEM III (Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk), koning der Nederlanden, groothertog van Luxemburg, hertog van Limburg, prins van Oranje-Nassau, geb. te Brussel 19 Febr. 1817, gest. op Het Loo 23 Nov. 1890, oudste zoon van Willem II, koning der Nederlanden, en Anna Paulowna, grootvorstin van Rusland. Na een vooral op krachtige lichamelijke ontwikkeling gerichte opvoeding onder het toezicht zijner ouders huwde hij als erfprins 18 Juni 1839 te Stuttgart Sophia Frederica Mathilda, prinses van Wurtemberg (kol. 1478) en kreeg bij het optreden zijns vaders als Koning in 1840 volgens de grondwet den titel van Prins van Oranje, dien hij voerde tot den dood zijns vaders, die hem 17 Maart 1849 de koninklijke waardigheid verschafte.
Hij had zich totnogtoe met de hem weinig aantrekkende staatszaken slechts oppervlakkig ingelaten maar het was bekend, dat hij, zeer monarchaal gezind en autoritair van aard, met de door de nieuwe grondwet geschapen orde van zaken niet ingenomen was. Uit Engeland teruggekeerd, waar hij zich op het oogenblik van den dood zijns vaders bevond, nam hij aanstonds de regeering in handen en werd 12 Mei 1849 te Amsterdam gehuldigd. Hij zag zich weldra gedrongen Thorbecke, den man der nieuwe grondwet, met de vorming van een ministerie te belasten maar kon zich met diens regeeringsbeginselen weinig verzoenen en maakte (April 1853) na de Aprilbeweging gaarne gebruik van de gelegenheid om hem te doen vallen en te doen vervangen door van Hall. Sedert liet hij zich weinig in met de door wisselende ministeries in parlementairen zin gevoerde regeering en deed als constitutionneel vorst zijn plicht. Levendige belangstelling toonde hij voor militaire zaken, die hij zelfs met voorliefde behandelde. Op staatkundig gebied liet hij zich later bij voorkomende gelegenheden meestal raden door den gematigd conservatieven staatsman G.J.C. van Reenen. Zijne bij den aanvang zijner regeering reeds groote persoonlijke populariteit, door zijn dikwijls uitkomenden zin voor rechtvaardigheid, eerlijkheid, rondheid en ridderlijkheid bevorderd, werd zeer vermeerderd door zijn energiek optreden bij de overstrooming van den Bommelerwaard (Jan.-Febr. 1861), waar hij zich door geen persoonlijk gevaar liet afschrikken om de overstroomde streken te bezoeken. Hij onttrok zich ook zelden of nooit aan het optreden bij gedachtenisvieringen van groote gebeurtenissen in de geschiedenis des vaderlands of van het stamhuis, welks aloude roem en eer hem na aan het hart lag. In de staatkundige crisis van 1866-1868, toen de tegenstelling tusschen parlementaire en krachtig monarchale regeering voor het laatst werd uitgevochten, toonde hij zich duidelijk voor de laatste gezind, maar onderwierp zich aan den uitslag der crisis, die met hare nederlaag eindigde, al werd zijn neiging tot bemoeiing met de staatszaken er niet sterker op. In de buitenlandsche zaken liet hij zich evenmin krachtig gelden, al was het geen geheim, dat de aangroeiing der macht van Pruisen na 1866 en de vestiging der duitsche eenheid in 1870 hem zeer onaangenaam stemde. Zijne neiging tot Frankrijk bleek ook duidelijk in de Luxemburgsche kwestie, waarin hij zonder het ten slotte krachtig opgetreden verzet van Pruisen gaarne gehoor zou hebben gegeven aan het aanzoek om Luxemburg aan Napoleon III te verkoopen. De loop der Luxemburgsche kwestie eindigde met het door de mogendheden vaststellen der volkomen neutraliteit van Luxemburg en de ontmanteling der sterke hoofdstad van het groothertogdom, dat evenals het in 1839 ontstane hertogdom Limburg (nu verder een gewone provincie van Nederland) van Duitschland geheel werd losgemaakt.
Zijne sympathie voor Frankrijk liet hij duidelijk blijken. Zijne regeering verliep verder rustig, al werd het land geteisterd door een hevigen partijstrijd, die zoo goed als geheel buiten den Koning omging; alleen de omstreeks 1880 opkomende sociaal-democratie richtte zich heftig tegen de persoonlijkheid zoowel als tegen het ambt des Konings. De Koning was een warm minnaar van muziek, musiceerde en componeerde zelf, steunde geldelijk vele jonge artiesten en ontving gaarne bekende en beroemde musici, met name Liszt, in den Haag en op het Loo, waar hij gaarne vertoefde, afgezonderd van zijne gemalin, met wie hij weinig overeenstemde. Het vijfen-twintigjarig feest zijner troonsbeklimming werd overal met opgewektheid gevierd. De dood der Koningin (1877), daarna van andere leden van het Huis van Oranje-Nassau deed den Koning besluiten tot een tweede huwelijk (7 Jan. 1879) met de jeugdige Adelheid Emma WilhelminaTherese, prinses van Waldeck Pyrmont (geb. te Arolsen 2 Aug. 1858), die hem (31 Aug. 1880) eene dochter, Wilhelmina, schonk. Een nieuw en ditmaal hoogst gelukkig huwelijksleven was daarmede voor den bejaarden vorst begonnen, die in 1884 ook zijn jongsten zoon Alexander, den laatsten mannelijken erfgenaam van zijn geslacht, zag sterven.
Te midden van deze gebeurtenissen in het stamhuis kwam de wensch naar grondwetsherziening op, waartoe de Koning zich aanvankelijk weinig geneigd betoonde, gedachtig aan de aanzienlijke vermindering der koninklijke macht in 1848. Eerst in 1884 liet hij zich vinden voor eene grondwetswijziging, waardoor eenmaal herziening mogelijk zou zijn gedurende een regentschap, een geval, dat bij den hoogen leeftijd des Konings en zijn ondanks zijn forsche gestalte niet meer ongerepte kracht spoedig nabij kon zijn. Eindelijk echter maakte in 1887 de staatkundige toestand de wenschelijkheid eener herziening zoo tastbaar, dat de Koning toegaf en na de door den conservatieven minister Heemskerk met de Kamers volbrachte herziening haar (30 Nov.) deed afkondigen. De constitutionneele monarchie was dan ook onverzwakt uit den strijd
der partijen te voorschijn gekomen. Herhaaldelijk reeds hadden verschijnselen van nierziekte den Koning ernstig aangetast en in April 1889 werd zijn toestand zoo erg, dat hij de regeering niet langer kon voeren. De Raad van State nam tijdelijk onder leiding van den vice-president van Reenen het bestuur waar en maakte zich gereed een regent te doen verkiezen, toen de Koning herstelde. In het najaar van 1890 verergerde zijn toestand wederom. 30 Oct. nam de Raad van State wederom het bewind in handen en ditmaal moest (14 Nov.) werkelijk de Koningin tot regentes worden aangewezen. Negen dagen later overleed de Koning. Uitzijn tweede huwelijk alleen liet hij eene dochter na, Wilhelmina Helena Paulina Maria (geb. te 's Gravenhage 31 Aug. 1880); zijn zoon Maurits (Willem Frederik Maurits Alexander Hendrik Karel), geb. te 's Gravenhage 15 Sept. 1843, was reeds 4 Juni 1850, zijn beide andere zoons Willem (zie hieronder) en Alexander (kol. 74) in 1879 en 1884 gestorven.
Van zijn geschilderde portretten noemen wij verschillende door N. Pieneman en een op gevorderden leeftijd door P. de Josselin de Jong in het bezit der koninklijke familie.
Zie: Lauts, Levensschets van Willem III (Amst. 1849); F. Bürhmann, Het leven van Willem I/I(Amst. 1874); Het leven van Willem I/I (Rott. 1874); Onze Koning (Utr. 1887); G.L. Kepper, De regeering van Koning Willem III (Gron. 1888); dezelfde, Koning Willem III, zijn leven en regeering (Schoonhoven, 1890); Joh. Gram, Willem III (Apeldoorn, 1890); E.J.Veenendaal, Levensbeschrijving van WillemIlI (Nijmegen, 1890).
Blok