NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Willem, ii

betekenis & definitie

WILLEM II,prinsvan Oranje, graaf van Nassau, geb. te's Gravenhage 27 Mei 1626, gest. aldaar 6 Nov. 1650, begr. Delft 8 Maart 1651, eenige zoon van Frederik Hendrik, prins van Oranje, en Amalia, gravin van Solms-Braunfels (kol. 898).

Groot was de vreugde bij zijne geboorte, die de toekomst van het Oranjehuis scheen te verzekeren; Staten en steden schonken hem aanzienlijke pillegiften, in proza en dichtmaat (Vondel's Geboorteclock) werd het heuglijke feit gevierd. Hij werd onder leiding van den geleerden predikant André Rivet, sedert 1632 zijn gouverneur, zorgvuldig onderwezen en was zeer begaafd, vooral ervaren in wiskundige studiën volgens de beginselen van Descartes, zeer geneigd tot de jacht en het paardrijden. Aan het weelderige hof zijns vaders kwam hij reeds jong in den kring der losbandige jonge edelen van allerlei landaard en was onder hen een der meest geziene, bemind om zijn open karakter en gemakkelijke manieren. Reeds in 1629 kreeg hij de survivance van het stadhouderschap zijns vaders in Overijsel, daarna in Utrecht, na driejaren onderhandeling (April 1634) ook in Holland, nog later in Zeeland, ten slotte in Groningen en Drente (1640) en zelfs in Friesland (1641), als daar Willem Frederik zou sterven. In 1630 kreeg hij den titel van generaal der staatsche ruiterij. Door bemiddeling van Maria de Medicis, koningin-moedervan Frankrijk, moeder ook der engelsche koningin, werden 1639 onderhandelingen geopend over zijn huwelijk met een engelsche prinses, eene eervolle verbintenis, die den reeds schitterenden glans van het stadhouderlijke huis zeer zou vermeerderen.

Bij de moeilijkheden, waarin het engelsche vorstenhuis toen verkeerde, slaagde de gezonden onderhandelaar Joan Polyander van Kerchoven, heer van Heenvliet, bij zijn tweede bezoek erin koning Karel I te bewegen zijne oudste dochter Henriette Maria (kol. 1301) daartoe aan te bieden. Een officieel gezantschap der Staten volgde in Jan. 1641 om het huwelijksaanzoek te doen en de voorwaarden vast te stellen, waarop de jonge vorst (eind April) naar Engeland ging en het huwelijk (Whitehall, 12 Mei) werd gesloten. In Juni keerde hij terug; de jonge vrouw kwam eerst begin Maart 1642 naar de Nederlanden aan het hof haars schoonvaders. Aan den oorlog tegen Spanje nam hij werkzaam deel sedert 1633, toen hij zich (Sept.) bij Bergen op Zoom onderscheidde. Zeerfranschgezind en nog vol oorlogsvuur, was de jonge vorst zeer gestemd tegen de vredesonderhandelingen te Munster; door bemiddeling van den franschen militairen agent d'Estrades, met wien hij in nauwe vriendschapsbetrekking stond, had hij zelfs geheime betrekkingen tot de fransche regeering, die bij de toenemende ziekelijkheid zijns vaders op hem hare hoop gevestigd had. Toen hij onmiddellijk na den dood zijns vaders (14 Maart 1647) diens waardigheden aanvaardde, kon hij echter den vrede niet meer tegenhouden, te minder doordat hij aanvankelijk weinig standvastigheid toonde en zich veeleer aan de genoegens van het hofleven overgaf, terwijl hij het oog ook gericht had op den ongelukkigen toestand van het engelsche koningshuis en zich in de politiek scheen te laten leiden door zijne voor den vrede gezinde moeder. Het sluiten van den vrede van Munster was hem ten slotte hoogst onaangenaam. De onderneming van Karel II (1649) om van Schotland uit zijn koninkrijk te heroveren geschiedde hoofdzakelijk met zijn financieelen en zelfs militairen steun, al was dit ondershands. Over de afdanking van het staatsche krijgsvolk rezen weldra ernstige moeilijkheden tusschen hem en de Staten van Holland, waarbij hij, aangezet door Mazarin en d'Estrades, door zijn frieschen neef Willem Frederik en door zijne omgeving, in welke zijn vriend Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk een groote rol speelde, zich sterk verklaarde tegen de aanzienlijke afdanking door de Staten gewenscht; deze laatsten werden, behalve door beginselen van zuinigheid en antimilitarisme, daarbij ook geleid door vrees voor zijn toenemende macht, die op souvereiniteit scheen te zullen uitloopen. Gesteund door Frankrijk, dat hoopte de Republiek opnieuw tot deelneming aan den oorlog te bewegen, trad hij, van zijn kant vreezend voor eene herhaling van het verzet der Statenpartij, der Loevesteinsche factie, met groote energie tegen Holland op, met name tegen Amsterdam. In overleg met zijn neef Willem Frederik en zijne vertrouwde omgeving trachtte hij (Juni 1650) eerst nog aan het hoofd eener ‘seer notable besendinge’ van wege de Staten-Generaal desteden van Holland tot toegeven te bewegen.

De gedeeltelijke mislukking dezer poging gaf hem aanleiding door te tasten; 30 Juli deed hij krachtens de hem door de Staten-Generaal verstrekte algemeene lastgeving zes voorname leden der Staten van Holland gevangen nemen en op Loevestein plaatsen en begaf zich tegelijk met een heimelijk verzameld leger van 10.000 man naar Amsterdam, dat zich aanvankelijk begon te verweren maar reeds 3 Aug. toegaf. Daarna werd de afdanking met zijn goedvinden op ruime wijze door de Staten-Generaal toegepast. Zijn aanzien rees door dezen afloop der zaak zeer en men vreesde nu werkelijk zoowel voor de republikeinsche staatsinstellingen als voor de onmiddellijke hernieuwing van den oorlog. Maar de Prins ging dien weg niet dadelijk op, al begon hij alvast tusschen Spanje en Frankrijk te bemiddelen en zich gereed te maken de engelsche koningsfamilie nog krachtiger te steunen dan te voren. Nog voordat evenwel van de uitvoering dezer plannen iets komen kon, werd hij door de kinderpokken aangetast te Dieren, waar hij op jacht wilde gaan; naar den Haag overgebracht, overleed hij daar onverwacht eenige dagen later, zijne weduwe in zwangerschap achterlatend; acht dagen na zijn dood werd zijn zoon Willem Hendrik (die volgt) geboren.

Anth. v. Dyck heeft hem verscheiden malen geschilderd; een portret van 1632 is in de abdij Mosigkau bij Dessau, een van ca. 1638 in de Ermitage te St. Petersburg en een met zijn gemalin in het Rijksmuseum te Amsterdam.

Inmiddels had ook Mierevelt hem in 1635 geschilderd (W. Jzn. Delff sc.). Het meest bekend zijn wel de portretten door G. van Honthorst, o.a. van 1641 te Windsor (C.v. Dalen sc.) en van 1647 met zijn gemalin in het Rijksmuseum (Zie: E.W. Moes,

Iconographia Batava no. 9095).

Van en over hem een aantal brieven in Groen's Archives t. III en IV; zijn dagboeken

(1641-1650) uitgegeven door F.J.L. Krämer in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXVII (1906) 413 vlg.; documenten over de afdankingskwestie door J.A. Wynne, De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk 1649-50 (Utrecht, 1885); over zijn ziekte en dood het Journaal van Joan van Kerchoven in Kron.

Hist. Gen. XXV (1869) 541 vlg.; (J. Stermont), Lauwerenkrans gevlochten voor W, prince van Oranjen (s.l. 1650); van Epen, De ridderschap van Holland (ms.); (L. de Beaufort?) Leven van Willem II ('s Gravenh. 1738, 2 dl.).

Blok

< >