WIJNBEEK (Henricus), inspecteur van het lager en middelb. onderwijs en van de latijnsche scholen in ons land, 15 Nov. 1772 te Leiden geb. en 11 Dec. 1866 te 's Gravenhage overl. Hij was de zoon van JohannesW. enJohanna van de Kasteele. Opgeleid voor en aanvankelijk werkzaam bij het lager en meer uitgebr. lag. onderw., second. o.a. een tijdlang op het inst. van A. van Bemmelen te Leiden, liet hij zich 18 Mei 1798 als stud. aan de leidsche hoogeschool inschrijven en promov. 27 Mei 1808 op Theses tot Mr. in de rechten. Door den invloed van prof. Rau werd hij in datzelfde jaar tot huisonderwijzer bij Rutger Jan Schimmelpenninck benoemd, om de letterkundige studiën van diens 14-jar. zoon Gerrit te leiden. Met deze familie vertoefde W. als lid van 't huisgezin achtereenvolgens te Maastricht, Spa en Parijs, in welke laatste stad hij met zijn kweekeling tevens verschillende letterk. colleges bezocht. In 1812 verliet W. met zijn leerling Parijs, terwijl de gewezen raadpensionaris hem van brieven van aanbeveling voorzag aan den inspecteur bij 't Middelb. en Lager Onderwijs A. van den Ende, die hem misschien een betrekking bij 't onderwijs zou kunnen bezorgen. Maar de omwenteling van 1813 trad tusschenbeide. 1 Jan. 1814 werd Mr. H. Wijnbeek directeur van de toen pas opgerichte Ned. Staatscourant, een betrekking, die hem weinig toelachte. Twee jaar later evenwel zag hij zich benoemd tot Commissaris der latijnsche scholen voor de noordelijke provinciën van het vereenigd koninkrijk, wat hij tot 1832 gebleven is, sedert 1818 met den titel van inspecteur. In laatstgenoemd jaar werd W. honoris causa door den senaat der leidsche hoogeschool tot Dr. in de bespiegelende wijsbegeerte en letteren bevorderd.
In zijn betrekking van inspecteur der latijnsche scholen heeft W. het onderwijs aan deze inrichtingen zeer aan zich verplicht: de vakken van onderwijs werden uitgebreid, vooral door er de wiskunde en nieuwe talen bij te voegen, het Grieksch als leervak naast het Latijn gesteld, de opleiding der leeraren verbeterd, hun bezoldiging geregeld, de leer- en leesboeken herzien. In 1832 werd hij tot inspecteur van 't middelb. en lager onderwijs benoemd, als opvolger van den toen gepensionneerden A. van den Ende. Met den meesten ijver nam hij ook deze betrekking waar, daarin een heilzamen invloed uitoefenende zoowel op de plaatselijke en provinciale besturen als op de schoolopzieners, de commissies van toezicht en op de onderwijzers zelve. In 1850 werd hij op 78-jar. leeftijd eervol ontslagen. Het Ned. Ond. Genootschap benoemde hem in dat jaar tot lid van verdienste. Ook verschillende geleerde en letterkundige genootschappen hadden hem vroeger en later tot hun medelid benoemd.
Wijnbeek was twee keer gehuwd: 1o. in 1819 met Louise Marie van Alderwerelt, reeds in 1821 overleden, en 2o. in 1837 met Mej. van Tricht, een schoonzuster van zijn eerste echtgenoote.
Als schrijver is hij bekend dooreen Handleiding tot het onderwijs der Nederduitsche taal voor eerstbeginnende leerlingen op de athenaea en collegiën (z.j.) en door een Latijnsche grammatica ten gebruike der athenaea, collegiën en latijnsche scholen (Brussel 1826, 2 dln.). Verder vertaalde hij het werk van Ernst Gottlieb Winkler, Proeve van Jezus'geschiktheid als leeraar en over zijne leerwijze ten voorbeeld van godsdienstleraren (1814), benevens een der toen veel gelezen tafereelen van E. Jouy, De kluizenaar van de chaussée d'Antin (1813, 2 dln.). Van 1836 tot 1859 redigeerde W. de Nieuwe Bijdragen terbevordering van het Onderwijs en de Opvoeding, destijds het officieele tijdschrift van het lager schoolwezen hier te lande.
Zie: Levensber. Letterk. 1867, 93.
Zuidema