NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Thin, floris

betekenis & definitie

THIN (Floris), overl. te Utrecht 31 Aug. 1590, eigenlijk genaamd van Ewyck als zoon van Gysbert van Ewyck en Machteld Thin, nam echter den naam Thin aan en is alleen daaronder bekend; overl. 31 Aug. 1590. Jaar en plaats van geboorte zijn mij onbekend.

Eens lezen wij van hem ‘uyt Hollant gesproten’ (Fruin, Verspr. Geschriften VII, 491), waarmede te vergelijken een plaats uit de Annalen van Dusseldorp (Werken Hist. Gen. 3e serie I, 142). Waar hij studeerde blijkt evenmin; in geen der mij bekende matrikel-uitgaven is hij te vinden. In 1559 wordt hij als licenciaat in de beide rechten te Utrecht als advocaat ingeschreven, daarna ontmoeten wij hem steeds met den meesterstitel. In 1562 wordt hij secretaris van het kapittel van St. Salvator te Utrecht. In October 1567 treedt hij met zijn broeder Ghisbert namens den raad op voor de commissarissen der troebelen te Utrecht. Het volgend jaar volgt zijne benoeming tot pensionaris van Utrecht. Sinds is hij, bijna onafgebroken tot zijn dood, werkzaam in tal van gezantschappen, belast met de meest verschillende opdrachten.

Het is hierdoor, dat de geschiedenis van het eerste deel van den tachtigjarigen oorlog, speciaal ten aanzien van Utrecht, onafscheidelijk aan zijn naam verbonden is. Zijn invloed en het belang der hem opgedragen zendingen rechtvaardigt hier eenige uitvoerigheid. In 1569 en volgende jaren is hij eenige malen afgevaardigd naar Alva; in 1574 en 1575 tweemaal naar Requesens te Brussel, Mechelen en Antwerpen, 6 Aug. 1575 ten derden male naar Brussel afgevaardigd, bedankte hij. In November 1576 naar Brussel vertrokken, kwam hij 9 Nov. te Gent aan, waar daags te voren de Pacificatie onderteekend was. Eenige dagen later naar Brussel afgereisd, was hij daar werkzaam tot verkrijging van hulp voor Utrecht tegen de spaansche troepen, die de stad zijner inwoning benauwden. De vraag, die spoedig van het aller-grootste belang zou blijken, wie gouverneur van Utrecht zou worden, zulks mede in verband met artikel 7 der Gentsche Pacificatie, hield hem hier reeds bezig.

Op den terugweg van Brussel had hij 20 Dec. met den Prins van Oranje te Middelburg een onderhoud. Te Utrecht 23 Dec. teruggekeerd, toonde hij zich niet dadelijk een aanhanger van den Prins voor het gouverneurschap van Utrecht, maar was Bossu voor hem de meest wenschelijke candidaat. Pas toen deze het stadhouderschap niet bleek te wenschen, koos Thin voor Oranje partij en dit weldra met al de kracht, die in hem was. In den aanvang van 1577 keerde hij naar Brussel terug. De verwarring bleef inmiddels te Utrecht heerschen, de bekende vraag over Utrechts satisfactieplicht bracht de gemoederen in beweging, waarbij weldra gevoegd werd de strijd tusschen de aan-hangers der verschillende candidaten voor het gouverneurschap. De Prins bezoekt 18 Augustus de stad Utrecht, waarop 11 Sept.

Thin met Floris Heermale naar den Prins worden afgevaardigd om hem het ontwerp der satisfactie aan te bieden. Op denzelfden dag werd zijn langgekoesterde wensch vervuld en zag Thin zich tot landsadvocaat van Utrecht benoemd op een wedde van ƒ 600. In 1574 en 1575 waren zijn verzoeken daartoe, ondanks den krachtigen steun van den domdeken Bruhesen, afgewezen. Op 24 Sept. volgde zijne beëediging. Met Heermale, Uteneng en van

Leemput 29 Sept. naar den Prins afgevaardigd, werd eindelijk 9 Oct. te Brussel de utrechtsche satisfactie geteekend, waarbij de Prins van Oranje tot stadhouder van Utrecht werd aangenomen. Hiermede sluit het eerste deel van zijn politieke leven af. Naar beste weten was hij voor Utrechts heil, in de eerste plaats gelegen in de bevrijding van de spaansche troepen, werkzaam geweest, daarbij steunend op volk en burgerij tegen de aristocratie. De satisfactie eenmaal gesloten, is het zijn doel het staatsbestuur in gematigde banen te houden, wordt hij regent en libertijn, beducht voor democratie. In 1578 vervulde hij weder eenige gezantschappen; in 1579 en volgende jaren is hij een der invloedrijkste leden van het college der Nadere Unie, dat in deze moeilijke jaren allereerst eigen machtssfeer had uit te breiden en daarna ook tegen verraad met kracht moest optreden. Ook hier werd hij weder speciaal voor zendigen gebruikt.

In 1584 werd hij door de Staten van Utrecht naar die van Holland en Zeeland afgevaardigd tot het bespreken der aangelegenheden naar aanleiding van den moord op Oranje. Ook in 1585 was hij weder met zendingen naarden Haag belast. In hetzelfdejaartoonde hij zich een krachtig tegenstander van de unie met Holland en Maurits' verheffing tot stadhouder van Utrecht. In dit opzicht is hij later veranderd, maar veel is daartusschen geschied. In Juli 1586 tijdens de leycestersche woelingen te Utrecht was hij uit zijn ambt ontzet en uit de stad gebannen. Dusseldorp (t.a.p. 211) verhaalt hoe dit lot hem en Paulus Buys, ‘summos ordinum propugnatores’ trof, nadat Leycester hun beider staatsgevaarlijkheid den volke had geleerd met het rijmpje: ‘wert buys geen boot, wert tin geen loot, so is Utrecht in noot’.

Aanvankelijk neemt Thin de wijk naar Montfoort; door Holland beschermd, vindt hij binnen de grenzen van dit gewest een toevlucht. Nadat van uit Holland aan Leycester misnoegen over het gebeurde te kennen gegeven was, verklaarde deze, dat het buiten zijn bevel was geschied. In het najaar van 1588 teruggeroepen en in zijn ambt hersteld, had hij de excessen der democratie leeren vreezen en voor een herhaling daarvan beducht, steunde hij in 1589 Maurits als candidaat voor het stadhouderschap van Utrecht. Weder vervulde hij hierna verschillende zendingen naar den Haag, maakte 29 Aug. 1590 ‘cranck van lichaem’ zijn testament en overl. twee dagen daarna. Uit dat testament kan blijken, dat hij vrij vermogend stierf; voor een deel zal dit te danken zijn aan zijn, tot zijn dood aangehouden, advocatenpraktijk. Noemt Bruhesen hem ‘integer’ en ‘eximius advocatus’, van Buchell ‘vir doctus et rerum politicarum peritissimus’, wel terecht kon hij zelf in zijn testament zich beroepen op ‘den dienste, die ickden lande gedaen hebbe’.

Wat zijn verhouding tot den godsdienst betreft, is hij zeer gematigd te noemen, van katholiek wordt hij calvinist, maar gematigd. Bij den strijd over de kapittelen in 1582 neemt hij tegenover de katholieken een ruim standpunt in, een der redenen, die hem in 1586 als ‘libertijn’ verbanning door de leycestersche partij bezorgde.

Thin is23 Dec. 1578gehuwd met Regina Claes Ludendochter,diehem overleefde en geen kinderen schonk. Dit huwelijk is 18 Mei 1585 nogmaals voor den magistraat voltrokken. Wel liet hij na een natuurlijken zoon Jan, vóór zijn huwelijk verwekt bij Margriet van Noordt.

Zie voor het eerste deel zijns levens A. de

Bussy, Het ontstaan der satisfactie van Utrecht (Amst. 1910), voor het tweede deel: P.L. Muller, Gesch. der regeering in de nader geünieerde provinciën (Leiden 1867). Verder: Fruin, Verspr. Geschr. III, 145,177; VII,491; Fr. Dusseldorpii Annales (Werken Hist.

Gen., 3e serie I) 142, 211,394; Diarium A. van Buchell (t.z. p. XXI), 135, 179, 197, 244, 331; KronijkHist Gen. XXI (1865) 451-461 (zijn testament); V (1849) 354-357, 405-406; XI (1855) 232; XIV (1858) 168, 180, 187 (optreden als advocaat); XV (1859) 158-165; XVI (1860) 307-313, 328-330, 363-364, 371; Codex Diplom. Hist. Gen., 2e serie, II, 2e afd., 87; S. Muller Fz., Het oprichten eener vroedschap te Utrecht in Bijdr. en Meded.

Hist. Gen. II (1878) 73-94; zie ook Bijdr. X (1887) 64 v. Vele stukken van en over hem in het utrechtsch archief.

van Kuyk

< >