NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Soet, jan of zoet

betekenis & definitie

SOET (Jan) of Zoet, geb. 6 Maart 16.., overl. te Amsterdam 11 Jan. 1674; gehuwd metMachteld Klaasdr. van Medemblik; na haar dood hertrouwde hij metAnnetje Conings van Nahuys. In het laatste gedeelte van zijn leven was hij tapper en hield een herberg ‘De Zoete Rust’.

Soet was iemand, die met hart en ziel meeleefde met het politiek en godsdienstig leven van zijn tijd. Hij was zeer oranjegezind, en kwam daardoor zelfs met het hof in aanraking, waar hij tot tweemaal toe (in 1656 en 1668) op den verjaardag van den jongen Willem III (14 Nov.) een lang en langdradig verjaarsgedicht is komen voordragen. Bovendien werkte hij in vereerende opdracht van Amalia van Solms aan een dichterlijke beschrijving van ‘de Zaale van Oranje’ in het Huis ten Bosch; dit werk vorderde echter langzaam en is nimmer voltooid. Met Soet's oranjeliefde hangt samen zijn vijandige gezindheid ten opzichte van de Witt en de Staten van Holland, die zich in soms zeer krasse schimpdichten lucht gaf. Voor de regenten van zijn eigen stad gevoelde hij evenwel grooten eerbied; zelfs verdedigde hij in

1650 de Bickers tegen het felle pamflet de Laurekrans (Knuttel no. 6816). Hij stelde ook veel belang in buitenlandsche politiek en schreef tal van spotverzen naar aanleiding van de noorsche en engelsche oorlogen, waarvan sommige bij spotprenten. In het godsdienstige behoort Soet tot hen, die met verwerping van elke bijzondere geloofsbelijdenis een universeel en mystiek christendom voorstonden. Hij geeft af op alle kerkgenootschappen; ‘zelfs door d'enge poort staeg dringen’ is zijn raad. Daarbij een levendig besef, dat vrijheid van denken aan iedereen gewaarborgd moet zijn. Zooals velen van zijn richting verviel ook hij tot buitensporigheid. Niet alleen de verwachting van het duizendjarig rijk nog voor zijn dood te zullen ingaan en aldus nimmer te zullen sterven, ook, althans theoretische, neiging tot polygamie schijnen hem niet vreemd te zijn geweest. In 1659 klaagde de kerkeraad over hem bij den schout. Vóór dien tijd schijnt hij reeds een paar jaar buiten Amsterdam te hebben moeten vertoeven.

Soet was op lateren leeftijd de ‘Hooftpoeet’ van een ‘Bendt der Dighteren.’ waarvan o.a.H. Bruno, P. Rixtel, J. Steendam, P. Verhoek, K. Verloove deel uitmaakten, en die in ‘De Zoete Rust’ plachten te vergaderen. In 1663 gaf dit genootschap een dichtbundel uit onder den titel: Parnassus aan 't Yof Konstschoole ter Deugd (Amst. 1663), bestaande uit vijftien door Soet voorgestelde ‘zinrijkke en zielvoedende Vraagen, beneeven desselfs beantwoordingen’ door de kunstbroeders, terwijl Soet in een slotvers telkens den besten antwoorder ‘den lauwer toewijdt.’ Later ontstonden in dezen kring hevige oneenigheden, die ten gevolge hadden, dat de bundel van Soet's verzen, die na zijn dood werd bijeenverzameld, besloten werd met een reeks van meest zeer hatelijke grafdichten, door zijn vroegere vrienden op hem vervaardigd.

Als dichter heeft Jan Soet ongetwijfeld eenig talent bezeten. Zijn spotverzen zijn veelal kernachtig en raak. Aan de denkbeelden van velen zijner tijdgenooten geeft zijn poëzie vaak forsche

populaire uiting. Doch al te dra ontaardt die kracht in grofheid en weerzinwekkende platheid (het ergst wel in zijn kluchten). Wanneer hij naar een hooger genre tracht, waarbij hij zich gemeenlijk een zijner groote voorgangers ten voorbeeld stelt (zoo bootst hij in het verjaarsdicht van Willem III van 1656Vondel's Geboortclockna, in het herderspel Clorinde en Dambise, Hooft's Granida), dan faalt hij jammerlijk.

Van Soet verschenen: Hedensdaegse Mantel-eer, (1636) (herdrukt in den bundel van 1675); Jochem-Jool, ofte Jalourschen Pekelharingh, (1637); Clorinde en Dambize. Blij- EyndSpel... Ghespeelt op d'Amst. Schouwborg den 14 May 1640; Olimpias, Treurspel. Ghespeeltop deAmst Schouwb. op Kermis anno 1680; Zabynaja of Vermomde Loosheid, Potsspel uit het Spaens door de E. HeerG erar d Schaep vertaelt en in Nederduitse vairzen, door J.

Zoet, Gerijmd (1648); Thimothea (1641); Geestelikke Doorsichten op Cons. Huygens Hailige dagen, beneeven een Kersdagh aan denselfden (1648); De Schoole der Joden, van Buxtorf, door Soet vertaald (1650); Komelia Bentivogli. Of: Geluckige Ongelucken (1650); Wintersche Avonden ofNederlandsche Vertellingen... doorJ acobus Viverius.., Vergadert en beschreven: En nu in al sijn deelen door Jan Soet Verbeterd en Vermeerderd. Met een bijvoeging van t Geluk en Ongeluk des Houwelikx (tot Utrecht 1650); De adelikke Huisvader van Torquato Tasso met de Verklaringen van den gelaurierden Poët Johan Rist... Uit het Hoog- in t Nederduitsch vertaalt doorJ an Zoet... (1658); tLeven en bedrijfvan ClementMarot. UithetFransch in het Nederduytsch vertaalt doorJ an Soet.

Dezen Laatsten Druk meer als een derden vermeerdert. (TotDordrecht... 1655) (tal van drukken verschenen van dit boekje; jaartal van den eersten mij onbekend; zie: A.J. Barnouw in Tijdschr. v. Ned. Taal- en Lett XX. 292 vlg.), Ten slotte werd, na 's dichters dood, in 1675 door een‘Liefhebber der Nederduitsche digtkunst’een verzameling van zijn kleinere verzen uitgegeven onder den titel d' Uitsteekenste Dightkunstige Wekken doorJ an Zoet, Amsterdammer, (1675),(met een portret); hieraan is nog een tooneel- spel: Hel en Heemel toegevoegd. Een tweede druk verscheen in 1714.

Zijn portret is door H. de Mayer in zwartekunst gegraveerd.

Zie: Wagenaar, Amsterdam (fol.). III,248; J.A. Worp, Jan Vos(ac. prs. 1879) 76 vlg.; C.B. Hylkema, Reformateurs (1900-02) register; Meinsma, Spinoza en zijn kring (1896), vooral 115 en 193; W. Zuidema, Jan Zoet, in Oud-Holland 1905; G. Kalff, Gesch. derNed.

Lett. IV (1909) 460 vlg.; J. te Winkel, Ontwikkelingsgang derNed. Lett II (1908) 209 vlgg.

P. Geyl

< >