NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Smellekamp, johan arnold

betekenis & definitie

SMELLEKAMP (Johan Arnold), geb. te Amsterdam 16 Jan. 1812, overl. te Bloemfontein 23 Mei 1866, wiens reis naar Natal, in 1841, volgens de voorstelling van sommige britsche en zuid-afrikaansche geschiedschrijvers (Chase,Cloete, Mc Theal) tot bloedige gevechten tusschen de Emigranten-Boeren en de engelsche troepen aanleiding zou hebben gegeven en die ook daarna in de geschiedenis der Z.A. Republiek en van den Oranje-Vrijstaat een groote rol speelde, begon zijn loopbaan in zijn geboortestad als bediende bij de makelaars in assurantiën, de firma Vos en Zonen en ving later aldaar een grossierderij in gedistilleerd aan.

Na eenigen tijd in Parijs te hebben vertoefd, vertrok hij 6 Jan. 1842 naar de Oostkust van Afrika, als supercargo van het schip ‘Brazilië’, dat op naam van een amsterdamsch handelshuis, de wed. Klijn & Co., aan welks hoofd de heer G.G. Ohrig (kol. 1019) stond, uitgerust was, naar het heette om met de Emigranten-Boeren zaken te doen, doch in werkelijkheid om aan die kust een haven te vinden voor onze O.-I. handelsvloot, die, na het verlies van de Kaap, nergens meer een veilige ligplaats zou hebben, indien er tusschen Nederland en Groot-Brittannië wederom, gelijk in 1832, verwikkelingen mochten uitbreken. Daar de britsche regeering meermalen verklaard had, op Natal geen aanspraak te maken en de bezetting, die 24 Dec. 1840 door den toenmaligen Gouverneur der Kaapkolonie Sir Charles Napier, volgens diens uitdrukkelijke verklaring, daar tijdelijk gelegd was, ook weer was teruggeroepen, scheen dit volkomen geoorloofd. Maar toen Smellekamp 28 Mrt. 1842 voor Port-Natal aankwam, vond hij een proclamatie van dien landvoogd van 2 Dec. 1841, waarbij deze den emigranten aanzegde, dat hij hen, in overeenstemming met de opvatting der britsche regeering, voortaan als britsche onderdanen behandelen en, ingevolge de door hem ontvangen bevelen, het land weder in bezit nemen zou. Of Smellekamp, daar er nog geen troepen aangekomen waren, heeft geloofd, dat Napier dit plan niet zou uitvoeren, dan wel dat de Boeren sterk genoeg zouden zijn om aan deze het hoofd te bieden, zooveel is zeker, dat hij de leiders met het eigenlijk doel zijner reis in kennis stelde en som- migen daardoor in den waan geraakten, dat zij, door hun land aan de nederlandsche regeering af te staan, op haar bescherming zouden kunnen rekenen. De britsche troep, onder kapitein Smith, die slechts uit 200 man bestond en enkel twee kleine veldstukken medevoerde, ontmoette dientengevolge, bij hare aankomst op 21 Mei 1842, hevigen tegenstand en verloor bij een nachtelijken aanval op de stelling der Boeren, vier dagen later, meer dan de helft harer manschappen aan gewonden en dooden. Eerst nadat de versterking, die onder kolonel Cloete daarop zoo spoedig mogelijk (11 Juni) uit de Kaap gezonden was, zich na een kort gevecht van de plaats meester gemaakt had, gelukte het na veel moeite dien bevelhebber, den Boeren duidelijk te maken, dat zij Smellekamp verkeerd hadden verstaan. Deze, die den dag vóór de aankomst der troepen onder kapitein Smith over land naar de Kaapkolonie vertrokken was, werd te Swellendam gevangen genomen en naar Kaapstad gebracht, maar wegens gebrek aan bewijs eenige dagen later op vrije voeten gesteld en keerde naar Holland terug. De britsche regeering echter, door de kaapsche van het gebeurde op de hoogte gesteld, richtte desniettemin dadelijk tot de nederlandsche vertoogen, waarin zij op onderzoek en bestraffing der schuldigen aandrong, maar onze regeering gelukte het, ondanks alle moeite die zij zich gaf, niet om voldoende bewijzen voor een vervolging tegen Smellekamp, Ohrig of een der overige bij de onderneming betrokken personen te vinden.

In het begin van 1843 zeilde Smeilekamp andermaal met de ‘Brazilië’ naar Natal uit, waar hem bij zijn aankomst (4 Mei) door den bevelvoerenden officier niet slechts het landen, maar zelfs alle communicatie met de kust werd verboden, wat echter niet belette, dat weder onder de emigranten, die zich, toen de komst van het schip bekend werd, opnieuw met nederlandsche tusschenkomst vleiden, groote opwinding ontstond, die met veel moeite door den vertegenwoordiger der kaapsche regeering aldaar, den advocaat H. Cloete, een broeder van den reedsgenoemden kolonel, tot bedaren gebracht werd. Smellekamp zette daarop naar Delagoabaai koers en liet van daar aan de emigranten weten, dat zij op hulp uit Holland niet meer moesten rekenen, maar beter zouden doen om, daar de Engelschen hen vermoedelijk zouden blijven achtervolgen, zich in het portugeesche gebied te vestigen, welke raad een verderen ‘trek’ en de stichting van het dorp Lijdenburg, ter herinnering aan de op dien tocht doorgestane ellende, ten gevolge had. Hij zelf keerde vervolgens naar Europa terug en vertoefde in 1846 een tijdlang te Lissabon, waarop in het najaar van 1847 (26 Oct.) te Vlaardingen de Hollandsche Handel- en Reederijmaatschappij opgericht werd, voor welker rekening hij 21 Jan. 1848, met het schip ‘Animo’, voor de derde maal als super-cargo naar Afrika uitzeilde. Na een zeer onvoorspoedigen tocht, keerde hij 11 Aug. over Kaapstad huiswaarts en viel 9 Dec. te Hellevoetsluis binnen, waarop hij zijn vroeger bedrijf wederom opvatte, doch reeds driejaren later (25 Jan. 1850) nogmaals naar Afrika met de ‘Vasco de Gama’ onder zeil ging. Midden van 1853 vertrok S., die 20 Oct. 1852 van deze laatste reis was te huis gekomen, voor de vierde maal, met de ‘Admiraal Koopman’, naar Zuid-Afrika, met het voornemen om zich onder de Boeren aan de Vaal te vestigen, doch geraakte te Lijdenburg met den predikant D. van der Hoff, met wien hij op verzoek der commissie voor de behartiging van de godsdienstige belangen der Trans-

vaalsche Republiek was gaan spreken. in zoo hevigen twist (7 Febr. 1854), dat hij eerst onder censuur gezet en beboet en daarna, nadat hij zich in een brief aan den commandant-generaal Pretorius 10 Juli 1854 over van der Hoff had beklaagd, uit het land gebannen werd. Smellekamp vertrok daarop naar Bloemfontein, waar hij reeds zeer spoedig (30 Sept. 1854) waarnemend landdrost en twee jaren later, nadat hij dit ambt nedergelegd en zich als procureur gevestigd had, tot lid van den volksraad (voor Smithfield) verkozen werd.

Hij gaf in 1854 te Kaapstad uit: Mijn wedervaren in deZuid-Afrikaansche Republiek, vooral in betrekking met den predikant D. van der Hoff, bevattende de aanleiding tot drie over mij in gezegde Republiek gevelde vonnissen van censuur, boete en bannissement.

Zie: van Oordt, Paul Kruger en de opkomst van de Zuid- Afrikaansche Republiek 50; Lion Cachet, Worstelstrijd (2e druk) 307; Hofstede, Geschiedenis van den Oranje-Vrijstaat 85; Stuart, De Hollandsche Afrikanen en hunne Republieken 166, 181 en 420; Elpis, Tijdschrift voorZuid-Afrika, 1,16,21,23 en 27; Muller, Oude tijden in den Oranje-Vrijstaat 73, 77, 100 en 103; Roord a Smit, Het goed recht der Transvaalsche Boeren 18; Mansvelt, De betrekkingen tusschen Nederland en Zuid- Afrika 81; Mc. Theal, History of the Boers 158; Chase, Natal. A Reprint ofall the authentic notices 206; Cloete, Five lectures on the Emigration of the Dutch Farmers from the Cape of Good Hope and their SettlementintheDistrictofNatal 102 en 115; Bird, AnnalsofNatal I, 170; II, 35 en 36.

de Savornin Lohman

< >