SCHRANT (Joannes Matthias), geb. 13 Jan. 1823, te 's Gravenhage, overl. 18 Mrt. 1864 te Leiden, was de zoon van Nicolaas Schrant, solliciteur, en Maria Everard. Van 1835 tot 1838 volgde hij de lessen op de latijnsche school zijner geboortestad, en verhuisde daarna naar Leiden, waar hij in huis kwam bij zijn oom, J.M.Schrant, hoogleeraar in het Nederlandsch en de vaderlandsche geschiedenis, omdat zijne ouders naar Oost-Indië vertrokken. 9 Mei 1840 werd hij ingeschreven als student in de geneeskunde te Leiden en bestudeerde aanvankelijk niet alleen de voorbereidende wijsgeerige en natuurkundige wetenschappen, maar ook de geschied- en letterkundige, waarbij hij bijzonder werk maakte van de studie der oude talen. 17 Nov. 1846 werd hij bevorderd tot medicinae Doctor na verdediging van eene Dissertatio continens specimen physiologiae pathologicae de mechanismo congestionis etde inflammationis notione (L.B. 1846); 28 Jun. 1847 tot art. obst. Doctoren 19 Jun. 1848 tot chirurgiae Doctor, beide opstellingen. Reeds in het laatst van 1846 werd hij in het Buiten-gasthuis te Amsterdam aangesteld tot eersten assistentgeneeskundige en 6 Dec. 1848 tot tweeden geneesheer, welke betrekking hij waarnam tot 1853 en waarin hij zich niet bepaalde tot de gewone geneeskundige behandeling der patienten, maar zich ook toelegde op de pathologische anatomie, de histologie, de auscultatie en de psychiatrie.
Uit dien tijd dagteekent zijne uit ‘Het legaat MonnikhofT (N Verhand, VII, Amst. 1851) met goud bekroonde prijsverhandeling: Overgoed- en kwaadaardige gezwellen. In 1848 was hij mede-oprichter van de amsterdamsche afdeeling der Ned. Maats. t. bevord. d. Geneesk. en in 1850 richtte hij met Dr. Tilanus de Vereeniging voor pathologische anatomie op, welke in 1852 samensmolt met het Genoots. t. bevord. d. Genees- en Heelkunde te Amsterdam. Kort daarna vertrok hij naar Leiden, waar hij zich als gewoon geneesheer neerzette en binnen korten tijd eene uitgebreide praktijk verwierf. 1 Juli 1856 huwde hij met J oanna Helena Francisca Gabrielle van der Monde. Omstreeks 1858 deed hij zich kennen als een waarnemer en proefnemer op een ander gebied, dat der physische diagnostiek en gaf hij op verzoek van den hoogleeraar Pruys van der Hoeven voorlezingen over percussie en auscultatie, zoodat dan ook later zijne benoeming tot hoogleeraar met vreugde begroet werd. 3 Juli 1862 benoemd, aanvaardde hij deze betrekking op 17 Oct. d.a.v. en in zijne intreerede: Overde ontwikkeling van hetziektebegrip (L.B. 1862), wees hij met nadruk op de groote beteekenis van de physiologische richting in de geneeskunde. Levendig ingenomen als hij was met de nieuwe methode van onderzoek mocht men van hem verwachten, dat hij bij zijn onderwijs gebruik makende van dit hulpmiddel veel zou bijdragen tot de ontwikkeling der aanstaande geneeskundigen, aan wie hij voor de herkenning der afwijkingen bij den zieken mensch eene objectieve methode leerde, waardoor eigenlijk eerst van een volledige en nauwkeurige herkenning der ziekteverschijnselen sprake kon zijn. Het is zeker te betreuren, dat het hem niet gegeven is geweest langeren tijd op deze wijze werkzaam te zijn en daardoor meer bij te dragen tot den roem der leidsche hoogeschool en den vooruitgang der wetenschap nog meer te bevorderen, dan hij reeds door zijne veelomvattende kennis en uitgebreide ervaring gedaan heeft. Slechts gedurende twee jaar vervulde hij zijn ambt, toen hij werd aangetast door exanthematische typhus en daaraan overleed. In het Leidsch Dagblad van 22 en in de Leidsche Courant van 23 Maart 1864 komt een bericht voor over de begrafenis en de hulde gebracht aan zijne nagedachtenis, terwijl in de Leidsche Courant van 28 Oct. 1864 een verslag is opgenomen van de plechtigheid, die den vorigen dag had plaats gehad en waarmede op zijn graf een gedenkteeken onthuld werd, waarop door eene zinnebeeldige voorstelling de verdiensten gehuldigd werden van den man, die door zijn vrienden en leerlingen in hooge mate geëerd werd.
Talrijk zijn de geschriften, die hij heeft nagelaten en die zijn opgenomen in de Geneeskundige Courant, waarvan hij van af 1850 mederedacteur was; het Nederl. Weekblad voor Geneeskundigen, dat hem tot oprichter en mede-redacteur had; het Tijds. d. Nederl. Maats, t bevord. d. Geneeskunst, waaraan hij als lid van de commissie van redactie verbonden was; en het uit samensmelting dezer beide laatste ontstane Nederl. Tijds. v. Geneeskunde, aan welker redactie hij ook een zeer werkzaam deel nam . Eene volledige lijst der oorspronkelijke stukken in deze tijdschriften verschenen, is toegevoegd aan het Levensbericht van Bergman. Bovendien komen er in die tijdschriften nog een groot aantal referaten over verschillende artikelen, verschenen in andere periodieken, vóór. Al deze bijdragen betreffen in hoofdzaak onderwerpen op het gebied der pathologische anatomie, als daar zijn, kanker, acute tuberculosis en den tuberkel, en colloid-gezwellen, maar ook zulke behoorende tot de physische diagnostiek, nam.: hettympanitische geluid, de percussie-stellingen van Auerbrugger en Corson, en de consonanceleer van Skoda.
Afzonderlijk uitgegeven werden: Rokitanky's Handboek der byzondere ziektekundige ontleedkunde, uit het Duitsch vet. begonnen door J. Moleschott, voltooiddoorJ.M.S. metmedew. v. G.E. Voorhelm Schneevoogt (Amst. 1849); C. Wedls, Handboek der pathologische histologie met aanm. voorz. en vet. door J.M.S. en J. Zeeman (Amst. 1854); J. van Geuns en J.M. Schrant, Over buitenbaarmoederlijke zwangerschap en lithopaediumvorming met 7 pl. (Amst. 1855); Uit de nagelaten geschriften van J.M.Schrant (door Herklotsen J.Zeeman, Amst. 1865); Het microscoop en de praktische geneeskunde, in Gids 1849, I, 504.
Zijn portret, door een onbekende geschilderd, is in de leidsche Senaatskamer. Het is gelithographeerd door J.P. Berghaus en door C.C.A. Last.
Zie ook over hem Ned. Tijds. v. Geneesk. 1864, 255; Kathol. IIl. II, 267; Geneesk. Jaarb. 1865, 267; en J.C.G. Evers, Redevoering ter aanvaarding van het hoogleeraars-ambt, 23 Sept. 1864; J.T. Bergman in Levensber. Letterk. 1864, 367.
Simon Thomas