SCHAPENHAM (Geen Huygen), waarschijnlijk in het laatste kwartaal der 16e eeuw te Rotterdam geboren, was een zoon van kapitein Huych Geenen Schapenham of S chapenhamel, zooals de toenaam oorspronkelijk geweest schijnt te zijn. Of Machteld Maertens, die als weduwe van den kapitein achterbleef, de moeder was van Geen Huygen, blijkt echter niet.
In 1615 treffen wij Geen Huygen Schapenham het eerst aan als schipper in dienst der O.-l.C. In 1621 ontmoeten wij kapitein Geen Huygen in de Levant. 24 Febr. 1621 maakte hij zich te Algiers verdienstelijk door het helpen buitmaken van een zeerooversschip. Aangesteld als vice-admiraal van de zoogenaamde Nassausche vloot onder admiraal Jacques l'Hermite vertrok hij 29 April 1623 uit Goeree met bestemming naar Peru, om daar de Spanjaarden zooveel mogelijk afbreuk te doen. De vloot passeerde 24 Febr. 1624 de Straat van Le Maire, maar werd door zware stormen en tegenwind opgehouden. Deze vertraging werd gebruikt om het zuidelijk gedeelte van Vuurland te verkennen en bij deze gelegenheid ontving de derde inham aan den oostelijken oever van de Nassausche vaart of baai, van het zuiden af gerekend, den naam Schapenhamsbaai. Heel gelukkig liep deze tocht niet af.
Een poging om de spaansche zilvervloot te verrassen mislukte en Jacques l'Hermite overleed 2 Juni 1624 in de haven van Callao de Lima, terwijl hij bezig was deze te blokkeeren. Krachtens besloten missive van prins Maurits werd Geen Huygen Schapenham zijn opvolger. Tot 14 Aug. bleef hij in de haven van Callao, doch ziende, dat hij in Peru niet veel meer kon uitrichten, besloot hij koers te zetten naar de Molukken om daar zijn diensten aan te bieden aan de Oost-Indische Compagnie. Hij verscheen 6 Maart 1625 op de reede van Malayo met 12 schepen, waaronder 2 buitgemaakte. Na op verzoek van den gouverneur der Molukken, Jacques Lefebvre, de forten Kalimata op Ternate en het fort op het
eiland Motir (Timor) geslecht te hebben, vertrok hij naar Amboina, waar hij juist van pas aankwam om deel te nemen aan de tuchtiging van de onder Ternate staande Klein-Cerammers, bestaande in het verbranden van kampongs, versterkingen en schepen, doch voornamelijk in het vernielen van alle fruit- en nagelboomen, daar het niet verkoopen der nagelen tegen den overeengekomen prijs een der voornaamste grieven van de Nederlanders was. Men rekent, dat bij deze gelegenheid ± 65000 nagelboomen gekapt of van hun schors beroofd zijn! Na afloop van dezen niet zeer roemvollen arbeid vertrok de vloot naar Batavia en kon de admiraal 28 Oct. 1625 met de volgeladen schepen ‘de Eendracht’ en ‘het Wapen van Hoorn’ de terugreis naar Holland aanvaarden. Acht dagen daarna stierf hij echter in de straat van Sunda en werd begraven op een der eilanden van Bantam, van waar het stoffelijk overschot een jaar later door het jacht ‘den Arent’ werd overgebracht naar Batavia en 13 Nov. 1626 plechtig in de kerk aldaar begraven werd.
Zie: Heeringa, Levant. Handel 840; Kron. Hist. Gen. XXV (1869) 758. XXIX (1873) 17, 21,22, 26, 30, 33, 35, 38, 42; Tiele, Bouwst II, X, XI, 34-38, 42, 48-75; Daghreg.
Bat. 1624-1629, 153, 175, 186, 209, 211,295; Bronnen Gesch. Rott. II, 368.
Moquette