RICHARDIS, echtgenoote van graaf Otto I van Gelre (kol. 1038), geb. in de 2e helft der 12e eeuw, overl. te Roermond 20 Sept. 1231. Vele schrijvers geven haar ten onrechte den naam van Richardis van Nassau.
Daartoe heeft vooral bijgedragen het opschrift van haren grafsteen in de Munsterkerk, eerst op het einde der 17e eeuw gemaakt, waar haar die titel gegeven wordt. Eveneens wordt zij aldus betiteld in het opschrift van het grafmonument van haren zoon graaf Gerhard (kol. 467), vermeldbijKnippenbergh, Hist. eccl. duc. Geldriae, Sloet, Oorkondenb. en Gallia Christiana. Waarschijnlijk is ook dit opschrift na 1630 vernieuwd en veranderd, want bij den veel ouderen schrijver Henriquez vindt men den zelfden tekst van dit opschrift, juist overeenstemmend met dien opgegeven door bovengemelde schrijvers, behalve dat het ‘ad instantiam matris suae Richardae de Nassovia’ geheel ontbreekt. Richardis was de vierde dochter van Otto van Schiren-Wittelsbach, hertog van Beieren. De gegevens voor hare genealogie van de door Sloet aangehaalde schrijvers laten hieromtrent geen twijfel meer over.
Gehuwd met graaf Otto van Gelre, schonk zij hem 4 zonen en 4 dochters (zie kol. 1039). Na den dood van haar echtgenoot 1207, begraven in de cistercienser abdij Oudekamp, bouwde zij een verblijf nabij het klooster Bethlehem te Doetinchem, waar zij meestal woonde, totdat zij besloot zelf den sluier aan te nemen en wel in de door haar steeds bevoorrechte cistercienser orde. Binnen de grenzen van Gelre werd geen vrouwenklooster dier orde gevonden. Haar zoon graaf Gerhard, om te beletten, dat zijne moeder in een buitenlandsch klooster trad, besloot voor haar eene abdij te stichten, de Munsterabdij te Roermond. Hij richtte er niet alleen de noodige gebouwen op en de prachtige kerk, 1 Oct. 1220 door zijn bloedverwant, den H. Engelbertus, aartsbisschop van Keulen, gewijd, maar deed zelf de noodige stappen bij het generaal kapittel van Citeaux voor de inlijving van het nieuwe klooster in de orde. Dit stelde de zaak ter onderzoek in handen der abten van Oudekamp en Villers, 1218, en nam het volgend jaar het klooster als dochter van Oudekamp in het verband der orde op. Uit een oorkonde blijkt, dat Richardis reeds na 1 Oct. 1220 aan het hoofd der abdij stond; een brief van paus Honorius IIl, 10 Dec. 1220, geeft haar slechts den titel van priorin, maar reeds in 1223 noemt zij zich zelve ‘Ego Richardis Dei permissione abbatissa in Ruremunde’. Uit verdere oorkonden blijkt, dat Richardis als abdis niet alleen de belangen en rechten van hare abdij, maar ook die van het graafschap zeer ter harte nam en dat haar zoon en kleinzoon haren raad en bemiddeling steeds op prijs stelden. Een bijzonderen begunstiger vond zij in den kardinaal-legaat Conraad van Urach, metwien zij waarschijnlijk reeds in betrekking stond, tijdens hij abt was van Villers en van Citeaux.
Zij verkreeg o.a. van hem verlof tot het stichten van nog twee kloosters harer orde te Hoenepe bij Deventer en te Smithuizen, 1225. Het eerste alleen kwam door de zorgen van Richardis tot stand. Nog treurend over den vroegtijdigen dood van haren zoon graaf Gerhard, als stichter begraven in hare abdijkerk 1229, overleed zij volgens het necroloog der abdij 20 Sept. 1231, volgens het weinig vertrouwbare grafschrift 17 Dec. Slechts een enkel hagiografisch werk der cisterc. orde heeft hare gedachtenis levendig gehouden: Henriquez, Corona Sacra maakt eene korte vermelding van haar.
Zie: Sloet, Oorkondenb. v. Gelre en Zutfen, vnl. 362-363, 1152, 1181 en de daar aangeduide oorkonden; Chr. Henriquez, Lilia Cistercii (Duaci 1633) 178-183,186; Gallia Christiana V, 389; J.Knippenbergh, Hist. eccl. duc. Geldriae (Brux. 1719) 78-81; A. Manriquez, Annalium Cist. IV, 152-153; J.B.
Sivré Het necrotogium der adellijke abdij van O.L.V. Munster te Roermond (Roerm. 1876) 1-4, 84, 85; Chron. Camp. in Annalen des hist. Vereins f.d. NiederrheinXX (1869) 280, 281,285; Fisen, Flores ecclesiae Leodiensis (Leod. 1647) 599; Henriquez, Corona sacra della religione Cisterc. (Piacenza 1655) 124.
Fruytier