REITZ (Johan Friedrich) (1), oudste zoon Johan Heinrich, (kol. 1049) geb. 23 Sept. 1695 te Offenbach en overl.31 Mrt. 1778. Na zijn opleiding in Duitschland te hebben ontvangen, gaf hij onderwijs aan het instituut van zijn vader te Terborg. Ook was hij een tijdlang gouverneur bij den jongen erfprins van Nassau-Siegen. Middelerwijl liet hij zich te Utrecht als student inschrijven, werd in 1719 praeceptor aan het Erasm. gymn. te Rotterdam en promoveerde het volgend jaar te Utrecht tot med. doctor, na verdediging van een diss. de Morbis divitum. In 1724 werd Reitz conrector en in 1740 rector te Utrecht, waar men hem weldra ook tot buitengewoon hoogleeraar in de rhetorica en poëtica aanstelde. Hij aanvaardde die betrekking met een oratie De priscorum oratorum in dicendo libertate. In 1747 zag hij zich op voorspraak van prins Willem IV tot hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid benoemd en aanvaardde dien post met een Oratio qua demonstravit artium scientia carentem criticum hominem esse Platonicum. In 1750 werd R. rector magnificus der utrechtsche hoogeschool, welk ambt h ij 29 Mrt. 1751 neerlegde met een rede De censoribus librorum. Ook later bekleedde hij die betrekking nog meer dan eens. In 1769 werd hij emeritus en sleet toen nog eenige jaren in rust, totdat hij op 83-jarigen leeftijd overleed. Hij was 2 Jan. 1727 gehuwd met Theodora Kloek, die, 16 Aug. 1698 geb., 25 Apr. 1783 overleed.
Reitz deed een aantal latijnsche geschriften het licht zien, waaronder een Carmen Saeculare, bij gelegenheid van het eeuwfeest der utrechtsche hoogeschool in 1736 uitgegeven. Van zeer algemeene bekendheid zijn 's mans Themata, die langen tijd op de latijnsche scholen gebruikt en verscheiden malen herdrukt werden.
Zijn door J.M. Quinkhard in 1749 geschilderd portret is in de Senaatskamer te Utrecht; door een onbekende bij den heer J.A.C. Bosch Reitz te Amsterdam.
Zijn kleinzoon Johan Frederik R.,Gijsbertuszoon, vocht bij Doggersbank en ging, na de komst der Franschen, naar Kaap de Goede Hoop. Diens kleinzoon Frans Willem is de gewezen president (1888-96) van den Oranje-Vrijstaat.
Zie: Saxe, Onom. V, II, 455; J.O. Strodtmann, Neues gelehrtes Europa I, 1; IX, 85; Burman, Trajectum erud., 269, 323; Ekker, de Hieronymusschool te Utrecht II, 31; Kan, Geschiedenis Erasmiaansch Gymnasium (1884) 70-71; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen II (1893) 496.
Zuidema