REEPMAKER (Mattheus Willem), zoon van den voorg., werd 17 Apr. 1774 te Rotterdam geb., overl. 17 Oct. 1838. In 1795 begon hij zijn loopbaan als klerk ter secretarie van het departement Rotterdam der Marine; later werd hij 2de secretaris en ten slotte 1ste secretaris daarvan, wat hij tot 9 Jan. 1813 bleef.
In 1804 werd hij tot schepen benoemd, doch bedankte daarvoor. In 1806 werd hij kolonel en chef der gewapende burgermacht te Rotterdam, later der sedentaire Nationale Garde van Rotterdam tot 30 Nov. 1812, en oogstte in deze betrekking veel lof in. In 1811 werd hij benoemd tot juge de paix bij het canton Rotterdam. In Nov. 1813 door den maire C.J. Blankenheym aangezocht om eenige fatsoenlijkelieden en gezeten burgers in de wapenen te roepen, deed hij dit vol ijver, zoodat hij tot commandant en chef van het corps rustbewaarders benoemd werd. In Febr. 1814 legde hij deze betrekking neer.
Van Mrt. 1814-Mei 1823 was hij commandant van de schutterij. Van 1814 tot 1838 is hij lid van den Raad geweest, van 1825-1838 wethouder en van 1827-1838 ook lid der Provinciale Staten. In 1824 hoogheemraad van Schieland geworden, bleef hij dit tot 1831, toen hij secretaris-penningmeester werd van dit waterschap. Hij was heer
van Strevelshoek. Hij huwde 20 Juli 1818 te Rotterdam met Anna Josina Hubert.
Reproducties der portretten van A., J. en M.W. Reepmaker komen voor in de Genealogie Reepmaker.
Zie: Genealogie Reepmaker (niet in den handel) 92,101,108; Rott. Historiebl. II, 154, 170, 315, 316, 362 en III 97, 99, 101 vlg.; in Bronnen Gesch. Rott. I komen enkele onjuistheden voor.
Moquette