NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Raule, benjamin

betekenis & definitie

RAULE (Benjamin), omstreeks 1628 te Vlissingen geb., overl. te Hamburg 6 Mei 1708. Zijn familie was, vermoedelijk tijdens de troebelen, uit Duinkerken naar Veere verhuisd en vervolgens naar Vlissingen vertrokken.

Hij was de zoon van Benjamin R. en Maria le Sage, wed. van Hendrik Jansen, en huwde in Nov. 1658 metApollonia van den Brande. Gelijk in die dagen doorgaans gebeurde met jongelieden, die voor den handel werden opgeleid, ging hij vroeg ter zee varen en had reeds heel wat bijgewoond en gezien, toen hij op omstreeks 30-jarigen leeftijd een kantoor te Vlissingen vestigde, dat hij niet lang daarna naar Middelburg overbracht, waar hij een aanzienlijk huis op de Balans bewoonde. In 1667 was hij schepen en raad dier stad, welke betrekking hij tot in 1674 vervulde. Toen in dat jaar de oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland uitbrak, was Zweden geheel aan Frankrijk overgeleverd en kreeg tot taak om Friedrich Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, te verhinderen met zijne krijgsmacht het leger van den duitschen keizer te versterken. Raule, die, als stoutmoedig koopman, commissievaart volkomen eerlijk achtte, wilde van dien oorlog partij trekken en vroeg door tusschenkomst van den brandenburgschen agent in den Haag om kaperbrieven, welke hem in Februari 1675 werden uitgereikt. In afwachting had hij reeds eenige snelzeilende en welgewapende schepen uitgerust en onvoorzichtig zonder brieven in zee gezonden, waar zij 4 schepen buit maakten en in nederlandsche havens opbrachten.

De Staten-Generaal namen deze schennis der neutraliteit hoog op, lieten twee dier schepen in beslag nemen en de twee anderen aan de eigenaars teruggeven, terwijl R. nauwelijks eene gerechtelijke vervolging wegens ‘piraterie’ ontkwam, doch er zijne geheele vermogen bij verloor. Op verzoek van den keurvorst ging hij toen naar Brandenburg, waar Friedrich Wilhelm hem met den titel van General-Director aan het hoofd stelde van eene marine, die door R. ontworpen en tot stand gebracht was. Hier was hij de rechte man op de rechte plaats, want men schreef dat hij was ‘van jongs af aan opgebracht in de zeevaart en negotie, infatigabel om zaken uit te voeren en zoo te handelen, dat matrozen en bedienden er content mede zijn, bekwaam om compagniên en entreprises te stichten, ja zelfs desnoods een eskader schepen te commandeeren’. De onder R.'s toezicht uitgeruste vijf oorlogsschepen, namen een werkzaam deel in den strijd tegen Zweden en toen in 1680 Brandenburg met Spanje oneenigheid kreeg, stak de kleine vloot uit Pillau in zee en het was tegen den zin van R., dat het geschil door tusschenkomst van de Staten-Generaal en Engeland werd bijgelegd. De wakkere en onverschrokken Zeeuw wilde ook aan zijn nieuwen meester koloniën bezorgen door de oprichting der Brandenburgsch-Afrikaansche Maatschappij, waarvan de zetel eerst te Pillau en later te Emden was gevestigd en die gedurende haar bestaan gedurig met onze West-Indische Compagnie overhoop lag. Reeds in 1682 waren er twee duitsche schepen aan de kust van Guinea gekomen, en tot ergernis der Nederlanders, die vooral hun handel in ‘kroesvee’ (negers) bedreigd zagen, was er een versterking opgeworpen, Groot-Frederiksburg (nabij kaap Tres Puntas) genoemd. Het koloniaal gebied werd gevormd door de omstreken van dat fort, alsmede het eilandje Arguin, in 1687 verworven. Ook in W.-I. poogden de Brandenburgers zich te vestigen en wisten Denemarken over te halen hun in 1685 St. Thomas af te staan. Hier liet de naijver zich niet minder gelden en de brandenburgsche schepen konden geen zaken doen. Ook in Nederland werden de Duitschers gedwarsboomd en de bewindhebbers haalden den raadpensionaris Fagel in 1683 over om bij den keurvorst tegen den werkkring van zijne maatschappij vertoogen te doen, waarop de keurvorst verstandig antwoordde, dat er in Afrika en Amerika overvloedige ruimte was voor de beide instellingen.

De dood van den grooten keurvorst in Mei 1688 was voor R. een onherstelbare slag. Hoewel diens opvolger Friedrich Wilhelm, later koning van Pruisen, eerst met de Maatschappij was ingenomen, veranderde hij. toen het bleek, dat de balans werd vervalscht en dat er onder den schijn van winst, steeds verloren werd. Later begon de koning zijn marine en koloniën als dure lastposten te beschouwen en daar hij de eerlijkheid van den directeur verdacht, werd de bijna 70-jarige R. in 1698 in de vesting Spandau opgesloten. Een nauwlettend rechterlijk onderzoek bewees echter zijn onschuld. Hij werd vrijgelaten (1702) en bij de deerlijk vervallen Maatschappij weder in dienst gesteld. De grijsaard was echter een onherstelbaar bedorven man; te Hamburg, waar hij zich vestigde, leefde hij in kommervolle omstandigheden op een zoogenaamd woonschip, tot zijn overlijden.

Met de Maatschappij ging het niet beter. Nog enkele jaren sleepte zij een kwijnend bestaan voort, doch in 1717 verkocht de Koning zijne bezittingen in Afrika aan de West-Indische Comp. voor ruim 7000 ducaten; de kolonie St. Thomas liep te niet; de schepen te Emden, die in geen 16 jaren uitgezeild waren, werden, evenals het huis der maatschappij aldaar, voor afbraak verkocht.

Zie: R. Schück, Brandenb. Preuszens Kolonial Politik 1647-1721 (Leipz. 1889); Tijdspiegel Nov. 1889 (hierin komt een brief van R. in Duitsch-Holl. dialect voor over de Afrik. bezittingen van Brandenb.); F. Nagtglas, Levensb. vanZeeuwen II (Middelburg 1893) i.v.; P. v.d. Aa. Nauwkeurige versameiing der gedenkwaardigste Zee- en Landreysen (Leyden 1707) XXVIII; O.F. v.d.Greuben, Voorname Scheeps- Togtna Guinea in 1682 (Leyden 1707).

Mulert

< >